Raad van State: Stiefkinderen gelijk aan eigen kinderen bij ontvangst toeslagen
Weliswaar worden stiefkinderen en eigen kinderen in de wet niet uitdrukkelijk gelijkgesteld, maar naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de wetgever niet beoogd tussen hen een onderscheid te maken.
Achtergrond
De Belastingdienst heeft in het voorjaar van 2013 besloten om zowel de zorgtoeslag voor het stiefkind stop te zetten als de kindertoeslag van zijn stiefmoeder. Het stiefkind is na het overlijden van zijn vader in haar gezin blijven wonen met zijn twee minderjarige halfbroers. De Belastingdienst heeft de toeslagen stopgezet, omdat hij na zijn 18e als meerderjarig, inwonend stiefkind op grond van de Awir als de ‘partner’ van zijn stiefmoeder wordt aangemerkt. De Awir is op 1 januari 2013 gewijzigd. Uit de gewijzigde tekst van de wet volgt dat een inwonend eigen kind pas vanaf zijn 27e als partner van de alleenstaande ouder wordt aangemerkt, terwijl een stiefkind naar de letter van de wet niet onder deze uitzonderingsbepaling valt. Een stiefkind wordt daarom al vanaf zijn 18e als partner aangemerkt bij het bepalen of recht bestaat op een toeslag. De rechtbank Noord Nederland oordeelde in juli 2014 dat toepassing van deze wet leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid tussen stiefkinderen en eigen kinderen. De Belastingdienst is tegen die uitspraak in hoger beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Conclusie advocaat-generaal
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft eerder in deze procedure staatsraad advocaat generaal Keus gevraagd een conclusie te nemen. Met het nemen van een conclusie wordt meer dan met de rechterlijke uitspraak zelf gelegenheid geboden om een rechtsvraag te plaatsen in een breder verband. Keus heeft zijn conclusie op 15 april 2015 uitgebracht.
Oordeel Afdeling bestuursrechtspraak
De Afdeling bestuursrechtspraak is in navolging van de staatsraad advocaat-generaal van oordeel dat bij de totstandkoming van de gewijzigde Awir ‘niet is beoogd om stiefkinderen, anders dan voorheen, op een andere wijze te behandelen dan eigen kinderen’. De wetgever lijkt niet altijd voldoende oog te hebben (gehad) voor het bestaan en de positie van stiefkinderen, terwijl de wetgever bij andere gelegenheden stief- en eigen kinderen wel gelijk behandelt, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak. Stiefkinderen moeten daarom volgens de hoogste algemene bestuursrechter op grond van de Awir gelijk worden gesteld aan eigen kinderen.
Gevolg uitspraak
De uitspraak betekent dat de Belastingdienst het stiefkind en zijn stiefmoeder onterecht als partners heeft aangemerkt. De Belastingdienst zal een nieuw besluit moeten nemen op hun bezwaren tegen de stopzetting van de zorgtoeslag en de kinderbijslag.