RA/AA niet debet aan foutieve aanvraag huurtoeslag

Dat twee erfgenamen een naheffing kregen van de Belastingdienst omdat hun moeder jaren teveel huurtoeslag heeft gekregen kan de RA/AA die verantwoordelijk was voor de aanvraag van deze toeslag niet worden aangerekend. 

Zaaknr. 20/352

Door Jan Smit (Bureau Zinrijk)

De erven hadden daarover een klacht ingediend bij de Accountantskamer. Het tuchtcollege heeft die klacht op alle punten ongegrond verklaard.

De moeder was eigenaar van een woning. In 1997 verkocht zij dit huis aan een zoon, maar ze hield het vruchtgebruik en ging de woning huren van haar zoon. Die klopte bij zijn accountantskantoor aan met het verzoek een huurovereenkomst op te stellen. Een medewerker maakte deze overeenkomst. Daarin stond dat de vrouw haar zoon maandelijks 650 euro huur moest betalen exclusief gas, water en licht. Hij stuurde de overeenkomst vervolgens naar de Belastingdienst omdat de vrouw recht had op huurtoeslag.

En passant veranderde de zoon de overeenkomst. In plaats van 650 euro exclusief moest moeder nu 650 euro inclusief servicekosten, gas, water, elektra en omzetbelasting betalen. 

Moeder overleed enkele jaren geleden. De erven ontvingen daarop een naheffingsaanslag van de Belastingdienst. Moeder zou mede-eigenaar zijn geweest van de woning en daarom helemaal geen recht hebben gehad op huurtoeslag.

De erven gingen daartegen in beroep. Ze kregen deels gelijk. Moeder was geen mede-eigenaar. Toch bleef de naheffing deels overeind. De huurtoeslag was toegekend op basis van de huur exclusief gas, water en licht, terwijl zij al die tijd huur inclusief had betaald. Dus had de vrouw al die tijd teveel huurtoeslag ontvangen.

Volgens de erven is de medewerker van het accountantskantoor debet aan deze fout. Zij houden de RA/AA, klachtenbehandelaar bij dit kantoor, hiervoor verantwoordelijk. Per brief verzochten zij het kantoor daarom vorig jaar om een schadevergoeding. De RA/AA deed klagers daarop een voorstel de zaak voor 2500 euro te schikken. Dat voorstel is door klagers geaccepteerd.

Daarnaast dienden zij een klacht in tegen de  RA/AA. Zij houden hem verantwoordelijk voor de door de medewerker op onjuiste gronden aangevraagde huurtoeslag. Verder verwijten zij de accountant dat deze zijn zorgplicht richting klagers zou hebben geschonden en dat hij zich ‘een accountant onwaardig’ zou hebben gedragen.

Volgens de tuchtrechters valt de medewerker niets te verwijten. Hij wist niet van de aanpassingen die de zoon in het huurcontract heeft aangebracht en ook niet van het vruchtgebruik. De zoon heeft hem hierover niet geïnformeerd; ook zat hier niets over in het dossier. En omdat de medewerker zorgvuldig heeft gehandeld, vervalt de grond onder het eerste klachtonderdeel.

Van schending van de zorgplicht richting klagers kan volgens de uitspraak ook geen sprake zijn. Tussen klager en de RA/AA bestond immers helemaal geen klantrelatie. 

Ook ‘een  accountant onwaardig gedrag’ is volgens de tuchtrechters in deze zaak niet aan de orde. Beklaagde heeft consequent volgehouden dat hem geen blaam treft en dat het om een zaak gaat tussen klagers en het kantoor. Volgens de jurisprudentie mag een accountant in een zakelijk conflict ‘een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt’ innemen, bijzondere omstandigheden daargelaten. Dat er in deze zaak sprake is van dergelijke omstandigheden hebben klagers volgens de Accountantskamer onvoldoende aangetoond.

Gerelateerde artikelen