RA berispt vanwege afgeven ontijdige en onjuiste beoordelingsverklaring bij jaarrekening
Volgens de tuchtrechter had de accountant erop moeten aandringen dat inzake deze onzekerheid een toereikende toelichting in de jaarrekening werd opgenomen, inclusief een kwantificering van de effecten daarvan. Nu een dergelijke toelichting ontbrak, had de RA moeten afwegen welke gevolgen dit had voor de af te geven beoordelingsverklaring. Met de bestaande summiere toelichting in het accountantsrapport gaf de jaarrekening in ieder geval niet het wettelijk vereiste inzicht.
Daarnaast had de RA, nu hem de gevraagde documentatie omtrent het dividendbesluit niet ter beschikking was gesteld, onvoldoende assurance-informatie beschikbaar, hetgeen afhankelijk van de mogelijke effecten daarvan tot een conclusie met beperking of onthouding van een conclusie had moeten leiden. De accountant had dus de verklaring in de vorm zoals deze is afgegeven, dan ook nooit in het maatschappelijk verkeer mogen brengen.
De Accountantskamer concludeert dat de RA het systeem van het opmaken van de jaarrekening en het voorleggen aan de AVA niet, dan wel onvoldoende beheerst. Hiervoor vindt de Accountantskamer te meer een aanwijzing in het gegeven dat betrokkene tenminste tweemaal een beoordelingsverklaring heeft afgegeven bij de jaarrekening 2001 in 2013 en in 2014 en nochtans van mening is dat er nog geen jaarrekening tot stand is gekomen.
De accountant is zich er kennelijk niet van bewust geweest dat hij zijn beoordelingsverklaring dient te dateren op de datum waarop hij zijn beoordeling heeft voltooid en niet eerder dan de datum waarop de leiding van de huishouding de jaarrekening heeft opgemaakt. Betrokkene heeft aldus onduidelijkheid gecreëerd over de status van de jaarrekening en gehandeld in strijd met zowel de indertijd geldende Richtlijnen voor de Accountantscontrole 910, alsmede de latere (voor toetsing van onderhavige klacht van belang zijnde) versies van de NVCOS 2400.
De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene gering inzicht lijkt te hebben in de vereisten die voor assurance-opdrachten gelden, alsmede in de regelgeving voor het opmaken van jaarrekeningen en de status van zijn eigen positie daarbij, te weten die van openbaar accountant. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.