Prejudiciële Hoge Raad vragen over reikwijdte Europese Dienstenrichtlijn

De Hoge Raad heeft een aantal prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de reikwijdte van de Europese Dienstenrichtlijn.

In deze zaak heeft belanghebbende een overeenkomst met een gemeente gesloten om in de grond een glasvezelkabelnetwerk aan te leggen. Op grond van de Telecommunicatiewet heeft hij bij de gemeente melding gemaakt van de benodigde graafwerkzaamheden. Voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag om instemming van de gemeente over tijdstip, plaats en wijze van uitvoering van die graafwerkzaamheden heeft hij leges betaald.
 
De Hoge Raad wil in de eerste plaats weten of de Dienstenrichtlijn überhaupt van toepassing is. In dat kader wil de Hoge Raad weten of de leges belastingen in de zin van de Dienstenrichtlijn zijn en of de Dienstenrichtlijn ook van toepassing is in zuiver interne situaties. Verder wil de Hoge Raad weten of het hier gaat om voorschriften van ruimtelijke ordening waarop de Dienstenrichtlijn mogelijk niet van toepassing is. Ook wil de Hoge Raad weten of bedoelde instemming wel een vergunning is die onder de werking van de Dienstenrichtlijn valt.
 
Nederland heeft de bepaling van de Dienstenrichtlijn dat de kosten die de gemeente voor een aanvraag van een vergunning in rekening mag brengen redelijk en evenredig moeten zijn en voor de gemeente niet meer dan kostendekkend mogen zijn niet ingevoerd. Indien het Hof van Justitie oordeelt dat de Dienstenrichtlijn hier van toepassing is, wil de Hoge Raad weten of deze bepaling rechtstreekse werking heeft. Als dat zo is dan wil de Hoge Raad weten hoe de gemeente kosten voor het in behandeling nemen van dergelijke aanvragen mag of moet berekenen, en volgens welke criteria zij indirecte en vaste kosten aan concrete aanvragen moet toerekenen.

Gerelateerde artikelen