Overgangsregeling privégebruik auto niet strijdig met internationale verdragen
De werkgever van X (belanghebbende) heeft aan hem een bestelauto van het merk Mercedes Benz, model Vito, ter beschikking gesteld. De auto staat X zowel voor zakelijke als voor privédoeleinden ter beschikking. De auto heeft als datum eerste toelating 21 januari 2009.
Niet in geschil is dat de werkgever bij de inhouding van loonheffing een forfaitaire bijtelling wegens privégebruik auto in aanmerking dient te nemen. De werkgever heeft volgens het bepaalde in artikel 36c, lid 1, Wet LB 1964 (de overgangsregeling) een 25%-bijtelling in aanmerking genomen.
In geschil is of de overgangsregeling, zoals deze na inwerkingtreding van de Wet uitwerking Autobrief II op 1 januari 2017 luidt, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM en/of met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP).
X acht sprake van een ongeoorloofde ongelijke behandeling van gelijke gevallen doordat volgens de overgangsregeling voor de auto het bijtellingspercentage van 25% blijft gelden, terwijl voor een identieke auto met een datum eerste toelating na 31 december 2016 de bijtelling 22% is.
Rechtbank Den Haag geeft X (evenals de belanghebbenden in 3 gelijktijdig behandelde zaken; 17/2639, 17/2640 en 17/2641) geen gelijk.
Zo een auto met als datum eerste toelating in 2009 en een auto van hetzelfde type met als datum eerste toelating in 2017 al als gelijke gevallen zouden kunnen worden aangemerkt, dan kan van de keuze van de wetgever om de overgangsregeling in te voeren, niet worden gezegd dat deze van redelijke grond is ontbloot. Van een in de wet opgenomen ongeoorloofde ongelijke behandeling is dan ook geen sprake en evenmin van strijd met artikel 1 EP. X heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een individuele en buitensporige last.
Beide partijen hebben de Rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Volgens de Rechtbank bestaat echter geen onduidelijkheid die reden geeft tot het stellen van prejudiciële vragen.
(Bron: Fiscanet)