Overdracht onroerende zaken voor te lage prijs; winstuitdeling; geen boete

Een bv heeft eind 2005 onroerende zaken verkocht aan belanghebbende en haar zuster. Beiden waren ieder voor 50% middellijk aandeelhouder in de bv. Belanghebbende was voorts bestuurder.

De verkoopprijs bedraagt de waarde waar de Inspecteur zich in 2002 akkoord mee heeft verklaard. Deze prijs is lager dan de (in het kader van een andere procedure) in 2013 door Hof Den Haag bepaalde waarde in het economische verkeer op de verkoopdatum en ook lager dan de vastgestelde WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2005.

De Inspecteur heeft het verschil volgens Rechtbank Den Haag terecht aangemerkt als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. De Rechtbank acht aannemelijk dat zowel belanghebbende als de bv zich bewust zijn geweest van de bevoordeling zodat sprake is van een verkapte winstuitdeling. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel verworpen.

Gerechtshof Den Haag bevestigt in hoger beroep het oordeel van de Rechtbank dat de helft van het verschil tussen de waarde van de onroerende zaken op 30 december 2005 (de leveringsdatum) van € 555.000 en de verkoopprijs van € 316.285 als zijnde een winstuitdeling tot het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bij belanghebbende en haar zuster moet worden gerekend.

Het Hof verwerpt het standpunt van de Inspecteur in hoger beroep dat bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken ten onrechte geen rekening is gehouden met een bestemmingswijziging.

De vergrijpboete is volgens het Hof ten onrechte opgelegd. De aangifte is gedaan door een belastingadviseur. Eventuele opzet of grove schuld van de belastingadviseur kan belanghebbende niet worden toegerekend. Belanghebbende kan voorts geen eigen opzet of grove schuld worden verweten. Het Hof beslist verder dat zij geen recht heeft op vergoeding van volledige proceskosten.

 

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen