Ook aftrekbeperking bij realisatie werkruimte door uitbreiding bestaande woning

De aftrekbeperking voor kosten van een werkruimte in een woning geldt ook als die werkruimte wordt gerealiseerd door uitbreiding van een bestaande woning. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

Belanghebbende (X) heeft in 2012 pensioeninkomsten genoten, twee lijfrente-uitkeringen en inkomen uit werkzaamheden als octrooigemachtigde en European Patent Attorney. De inkomsten uit laatstgenoemde activiteiten (bruto € 41.911) zijn verantwoord als resultaat uit overige werkzaamheden.

In geschil is of X kosten in verband met een werkruimte ten laste van zijn inkomen kan brengen. Buiten geschil is dat de onderhavige werkruimte een zelfstandig gedeelte van de woning vormt en dat X niet tevens een werkruimte buiten de woning ter beschikking heeft.

Artikel 3.16, lid 1, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 bevat, anders dan X betoogt, een cumulatieve toets, oordeelde Hof Den Haag. Er bestaat recht op aftrek indien X het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk (voor minimaal 70%) in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate (voor minimaal 30%) in de werkruimte in die woning verwerft. Bij het bepalen van het loon wordt geen onderscheid gemaakt tussen loon uit dienstbetrekking en loon uit vroegere dienstbetrekking.

X heeft 31% van de inkomsten vanuit de werkruimte verworven, berekende het Hof. Daarmee is niet voldaan aan de eerste toets. Aan beoordeling van de tweede toets kwam het Hof niet meer toe. X heeft geen recht op aftrek van kosten en lasten die verband houden met de werkruimte.

X heeft cassatieberoep ingesteld. Hij meent dat de in artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 voorziene aftrekbeperking voor kosten en lasten die verband houden met een werkruimte niet geldt ingeval met het oog op het verwerven van inkomsten een werkruimte wordt gerealiseerd door uitbreiding van een bestaande woning. Deze opvatting vindt evenwel geen steun in de wettekst noch in de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, oordeelt de Hoge Raad.

De overige stellingen worden met toepassing van artikel 81 RO verworpen. Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen