Ontvankelijkheid bij massaalbezwaarprocedures

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de Inspecteur een bezwaarschrift tegen een box 3 heffing, dat ruim na het einde van de bezwaartermijn was ingediend, toch in behandeling moet nemen. De wetgever heeft er namelijk voor gekozen dat alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn.

Belanghebbende heeft op 31 mei 2014 zijn aanslag IB/PVV 2013 ontvangen. Met dagtekening 29 maart 2015 heeft hij tegen de aanslag bezwaar ingediend middels een formulier ‘Bezwaarschrift vermogensrendementsheffing’ van de Bond voor Belastingbetalers. Het bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op 2 april 2015.

De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn is ingediend. De Inspecteur heeft tevens geoordeeld dat het bezwaar niet in aanmerking komt voor de massaalbezwaarprocedure in verband met de vermogensrendementsheffing, omdat volgens zijn standpunt alleen tijdig ingediende bezwaarschriften in de massaalbezwaarprocedure kunnen worden betrokken.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft hem echter geen gelijk. Bij Besluit van 26 juni 2015 (BLKB2015/903M, Stcrt. 2015, 18400) zijn dergelijke bezwaren aangemerkt als massaal bezwaar (art. 25a AWR, vanaf 2016: art. 25c AWR). Uit art. 25a AWR en de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever er nadrukkelijk voor heeft gekozen dat alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn, en dat artikel 25a AWR bewust nog van toepassing is verklaard op de box 3 bezwaren. Nu het bezwaarschrift voldoet aan de vereisten voor aanwijzing als massaal bezwaar, moet het bezwaarschrift als zodanig door de Inspecteur in behandeling worden genomen, aldus de Rechtbank.

(Bron: Fiscanet) 

Gerelateerde artikelen