Ongegronde formele klachten tegen uitspraak rechtbank na cassatie

Een inwoner van de gemeente Spijkenisse heeft bij Rechtbank Rotterdam beroep ingesteld tegen drie dwangbevelen met betrekking tot opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de inwoner nalatig was gebleven in het aanvoeren van de gronden van het beroep.

Tegen de uitspraak van Rechtbank Rotterdam is de man in verzet gegaan. Het verzet is ongegrond verklaard, waarop de inwoner cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad (13/01311, ECLI:NL:HR:2014:340) heeft de uitspraak op het verzet vernietigd en beslist dat de rechtbank het onderzoek moest voorzetten in de stand waarin het zich bevond. De rechtbank heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard voor zover de beroepen van de belanghebbende betrekking hebben op de beoordeling van het (on)juiste verloop van de administratieve beroepsprocedures. Dat acht Gerechtshof Den Haag in hoger beroep terecht.

De rechtbank heeft ook terecht beslist dat de invorderingsambtenaar de bezwaren van de belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belanghebbende heeft in een aanvullend bezwaarschrift afdoende gemotiveerde gronden aangevoerd. Hiermee is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 6:5 Awb. Na vernietiging van de uitspraken op bezwaar van de invorderingsambtenaar heeft de rechtbank terecht zelf in de zaak voorzien, aldus het gerechtshof.

Het gerechtshof laat ten slotte de door de rechtbank toegekende immateriële schadevergoeding van € 2.000 in stand. De behandeling van het cassatieberoep is terecht buiten aanmerking gelaten bij de bepaling van de duur van de overschrijding van de redelijke termijn (vlg. HR 19 februari 2016, 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252).

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen