Ongegrond beroep inzake aansprakelijkstelling uitzendbureau
Een belanghebbende drijft een uitzendbureau dat technische uitzendkrachten uitleent. Hij is als inlener op grond van artikel 34, lid 1, IW 1990 aansprakelijk gesteld voor niet betaalde belastingschulden van vennootschappen.
De ontvanger heeft alleen bij niet betaalde bedragen per inlener vanaf € 500 de inleners aangesproken. De belanghebbende heeft gesteld dat de ontvanger en de belastinginspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel hebben geschonden door de belastingschulden niet bij de vennootschappen zelf te verhalen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het handelen van de belastinginspecteur niet kan worden toegerekend aan de ontvanger. Gelet hierop kan de rechtbank voor de vraag of is gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel niet het handelen van de Belastingdienst als geheel beoordelen.
De rechtbank acht aannemelijk dat verhaal bij de vennootschappen zelf niet meer mogelijk was.
De ontvanger hoeft voorts niet eerst de bestuurders van de vennootschappen aansprakelijk te stellen. Het zorgvuldigheidsbeginsel is niet geschonden, aldus de rechtbank. Het buiten toepassing laten van zaken met een gering financieel belang leidt volgens de rechtbank ook niet tot schending van het gelijkheidsbeginsel.
(Bron: Fiscanet)