Omkering bewijslast niet voor de boete

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft recent uitspraak gedaan in een zaak die gaat over het organiseren van bingoavonden.

Door mr. N. (Nick) van den Hoek

De uitspraak trok de aandacht omdat het een typisch geval is waarin omkering van de bewijslast uitwerkt in een (te) hoge boete. De rechter zou voor vaststelling van de hoogte van de boete acht moeten slaan op aannemelijke stellingen, die voor de heffing afketsen op de zware bewijslast. Met andere woorden: voor de boetegrondslag zou geen omkering en verzwaring van de bewijslast moeten gelden.

De casus
Een gemeente constateerde bij een onderzoek dat X en Y in 2014, 2015 en 2016 bingoavonden organiseerden, die via Facebook werden aangekondigd. Bij een waarneming ter plaatse in 2016 bleek dat op die bingoavond ongeveer 165 deelnemers aanwezig waren en dat die deelnemers over een of meer deelnamekaarten beschikten. De prijs van een deelnamekaart bedroeg € 50. De inspecteur stelde dat X met het organiseren van bingoavonden belastbare inkomsten had verworven. Omdat zij die niet had aangegeven, legde hij (onder meer) een navorderingsaanslag IB 2014 op met een boete van 50%. De inspecteur schatte de netto-opbrengst per avond op € 7.000. Voor 2014 resulteerde dat voor acht bingoavonden in een jaaropbrengst van € 56.000, waarvan hij de helft toerekende aan X ofwel € 28.000. X ging in beroep.

Omkering bewijslast zonder uitnodiging voor aangifte? 
Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat X niet de vereiste aangifte had gedaan, omdat zij de bingo-inkomsten niet had aangegeven. Om die reden oordeelde de rechtbank dat de bewijslast moest worden omgekeerd en verzwaard. In een andere recente uitspraak oordeelde Rechtbank Gelderland dat slechts sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte als de belastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van aangifte. In die zaak was de belastingplichtige niet uitgenodigd tot het doen van aangifte maar had hij ‘spontaan’ aangifte gedaan. Die (te lage) aangifte kon volgens de rechtbank niet tot het verwijt leiden dat niet de vereiste aangifte was gedaan, omdat de belastingplichtige niet was uitgenodigd tot het doen van aangifte. Het onderscheid tussen de twee zaken zit erin dat X in de bingo-zaak niet had gesteld dat de inspecteur had nagelaten haar uit te nodigen om aangifte te doen. Omdat uit een arrest uit 1996 volgt dat de rechter omkering van de bewijslast ambtshalve moet toepassen (“ongeacht het standpunt van de Inspecteur daarover”), zou je kunnen betogen dat de rechter dan ook ambtshalve moet onderzoeken of aan de voorwaarden voor toepassing voor omkering van de bewijslast is voldaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast zijn in de belastingpraktijk draconische gevolgen van het niet doen van de vereiste aangifte, dus dat zou niet onlogisch zijn. Het arrest uit 1996 legt die taak echter niet uitdrukkelijk op de schouders van de rechter en die zullen niet reikhalzend uitkijken naar deze verzwaring van hun taak. 

Boete op basis van omkering?
X stelde wel dat de inkomsten van de bingo-avonden te hoog waren vastgesteld, aangezien (i) er in 2014 bij de start van de bingoavonden minder deelnemers waren dan aan het eind in 2016, (ii) niet alle op Facebook aangekondigde bingo-avonden ook waren doorgegaan, (iii) op sommige bingoavonden goedkopere deelnemerskaarten werden verkocht en (iv) de inkoopkosten van de te winnen prijzen zodanig hoog waren dat zij geen hoge inkomsten kon hebben genoten.

De rechtbank oordeelde dat X daarmee (zonder controleerbare onderbouwingen) niet overtuigend de onjuistheid van de schatting van de inspecteur had aangetoond. Voor de heffing van de enkelvoudige belasting kan ik mij daar iets bij voorstellen: de bewijslast is immers omgekeerd en verzwaard, zodat belanghebbende moet bewijzen dat en in hoeverre de schatting van de inspecteur onjuist is. Maar in dit geval blijkt uit de uitspraak niet dat de inspecteur de door X gestelde omstandigheden heeft weersproken, zodat ik mij afvraag of daarmee niet kwam vast te staan dat de omstandigheden waren zoals X stelde. En dan valt moeilijk in te zien dat die vaststaande omstandigheden geen gevolgen kunnen hebben voor de redelijkheid van de schatting van de inspecteur.

Maar op het punt van de boete had de rechtbank naar mijn mening coulanter moeten zijn en de door X aangevoerde omstandigheden op hun aannemelijkheid moeten beoordelen, los van de omkering van de bewijslast. Ik kan mij goed voorstellen dat er bij de start van de bingoavonden in 2014 minder mensen deelnamen dan bij de waarneming ter plaatse in 2016. Voor dit soort attracties geldt dat een enthousiast deelnemersveld in het begin via mond tot mondreclame leidt tot volle zalen later. Bij het beoordelen van de boete dient de rechter mijns inziens dit soort omstandigheden te wegen zonder daarbij een verzwaarde maatstaf te hanteren. Het strafkarakter van de boete brengt dat met zich. 

De Hoge Raad ziet het anders
De wet biedt ook ruimte voor die opvatting. Artikel 27e AWR (dat op de omkering en verzwaring van de bewijslast ziet) bepaalt “Dit artikel vindt geen toepassing voor zover het beroep is gericht tegen een vergrijpboete.” Daarnaast bepalen de artikelen 67d en 67e AWR dat de grondslag van een fiscale vergrijpboete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat niet zou zijn geheven als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige. Dat impliceert minstens dat de boetegrondslag niet automatisch gelijk is aan de hoogte van de aanslag. De aanslag en de boete moeten dus afzonderlijk worden beoordeeld. In een arrest uit 2008 heeft de Hoge Raad echter anders geoordeeld. Volgens het college heeft de omkering van de bewijslast alleen niet betrekking op het bewijs dat de inspecteur moet leveren voor het opzet of de grove schuld. Ook voor de boete moet het ervoor worden gehouden dat de geschatte aanslag het juiste bedrag aan belasting vertegenwoordigt. Dus als je na wat bingoavondjes vijftig mille in kas hebt die je niet hebt aangegeven, mag je dus zowel voor de heffing als de boete verwachten dat de inspecteur Bingo! roept.  

Binnen Jaeger Advocaten houdt mr. N. (Nick) van den Hoek zich, samen met zijn kantoorgenoten, met name bezig met het formeel belastingrecht (de regels waaraan de fiscus moet voldoen bij het vaststellen en incasseren van een belastingschuld) en het fiscaal strafrecht.

Gerelateerde artikelen