NOB-reactie op consultatie Wet inhoudingsplicht houderstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling
Het voorontwerp van de ‘Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling’ is op 16 mei jl. in consultatie gebracht samen met een concept-memorie van toelichting. Het voorontwerp steunt op belangrijke beleidskeuzes die voor een deel bijdragen aan een verbetering van het Nederlandse (fiscale) vestigingsklimaat maar voor een deel ook resulteren in een verslechtering.
Hoofdlijnen reactie NOB
Het wetsvoorstel zal pas in de tweede helft van dit jaar worden ingediend en dan reeds per 1 januari 2018 in werking treden. Er zit derhalve weinig tijd tussen het parlementaire proces en de invoeringsdatum. De NOB zou daarom willen pleiten voor een overgangstermijn.
De NOB constateert met genoegen dat met de voorgenomen wetswijziging de General Anti Avoidance Rule (GAAR) uit de EU Moeder-dochterrichtlijn niet meer zal zijn geïmplementeerd in artikel 4 Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB). Dit is ook de plaats waar deze bepaling naar de mening van de NOB thuis hoort. De orde heeft ook begrip voor de keuze om de reikwijdte van artikel 17 lid 3 onderdeel b Wet Vpb te beperken tot vervreemdingsvoordelen nu het misbruik ten aanzien van dividenduitkeringen uitputtend wordt geregeld in artikel 4 Wet DB. Bij de technische uitwerking van dit onderscheid plaatst de NOB echter wel enige kanttekeningen.
Tevens stelt de NOB het op prijs dat met het voorgenomen wetsvoorstel de antimisbruikbepalingen in de nationale wet in lijn worden gebracht met zowel de GAAR van de EU Moeder-dochterrichtlijn als met de in Nederlandse belastingverdragen te implementeren Principal Purpose Test (PPT) van OESO-BEPS actiepunt 6. Ook begrijpt de Orde dat de diversiteit aan antimisbruikbepalingen voor dividenduitkeringen gereduceerd wordt, doordat de nieuwe nationale antimisbruikbepaling in artikel 4 Wet DB voorgaat op andersluidende antimisbruikbepalingen in belastingverdragen. Die komen immers niet meer aan de orde, indien op grond van nationaal recht wordt geconcludeerd dat aan alle vereisten voor de unilaterale inhoudingsvrijstelling is voldaan.
In deze benadering past echter het expliciet laten vervallen van artikel 4 lid 3 onderdeel c Wet DB, aangezien deze bepaling teruggrijpt op de specifieke antimisbruikbepalingen voor dividenden in het betreffende bilaterale belastingverdrag. Indien het de bedoeling is artikel 4 lid 3 onderdeel c Wet DB te handhaven, kantelt het bovenstaande beeld volledig en meent de Orde dat de in de concept-memorie van toelichting opgenomen tekst en voorbeelden de lezer op het verkeerde been zetten.
De NOB heeft verder verschillende opmerkingen ter zake van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting, waaronder over verdragsrelatie, misbruik en houdstercoöperatie en de buitenlandse belastingplicht vennootschapsbelasting.