NOAB: kanttekeningen bij alternatief voor BGL/VAR

De Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB) is in hoofdlijnen tevreden over het alternatief voor het wetsvoorstel BGL en het feit dat de zogeheten webmodule van tafel is. De brancheorganisatie voor administratie- en belastingadvieskantoren plaatst nog wel een aantal kanttekeningen bij de nieuwe plannen en pleit verder voor een situatie waarin de modelovereenkomst zekerheid biedt voor de opdrachtnemer over het antwoord op de vraag of er sprake is van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.

NOAB kan zich vinden in de benadering dat alle betrokken partijen zich moeten inspannen om te bereiken dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk worden uitgevoerd zoals beweerd in de getekende (model-)overeenkomst. Deze gedeelde verantwoordelijkheid spreekt NOAB aan.

Materiële onzekerheid voor de opdrachtgever

De opdrachtgever is slechts gevrijwaard van inhouding van loonheffing als de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de overeenkomst. Materieel schuilt hierin toch een forse onzekerheid voor de opdrachtgever. De brief van het ministerie laat er volgens NOAB geen misverstand over bestaan: ‘Uiteraard geldt deze zekerheid uitsluitend als de arbeid ook daadwerkelijk wordt verricht overeenkomstig die voorgelegde overeenkomst…Indien bij een controle van de Belastingdienst blijkt dat er in de praktijk niet volgens die overeenkomst wordt gewerkt, is er geen vrijwaring voor de loonheffingen…De Belastingdienst beoordeelt de arbeidsrelatie op grond van de aangetroffen feiten en omstandigheden. Het kan daarbij zijn dat de arbeidsverhouding gelet op de wijze waarop wordt gewerkt, moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking. Is dat het geval, dan zal de Belastingdienst aan de opdrachtgever een correctieverplichting of een naheffingsaanslag voor de loonheffingen opleggen. Of de Belastingdienst daarbij een boete kan opleggen, is afhankelijk van de omstandigheden. Als de werkgever te laat betaalt, kan een verzuimboete worden opgelegd. Afhankelijk van de mate van schuld van de werkgever, kan er een vergrijpboete worden opgelegd.’

NOAB interpreteert bovenstaande zodanig, dat er een belangrijk verschil zal ontstaan met de huidige VAR situatie. ‘Ook bij een VAR wuo kan de fiscus ingrijpen maar alleen als blijkt dat niet wordt gewerkt conform wat was gemeld ten tijde van de aanvraag van de VAR en de opdrachtgever zich hiervan bewust was en het oogmerk had om de VAR wuo te misbruiken. De vrijwaring wordt in de voorgestelde situatie minder sterk’, zo begrijpt NOAB. ‘Een forse verslechtering voor de opdrachtgever, die louter ingegeven lijkt te zijn door het feit dat de Belastingdienst de mankracht mist om binnen de huidige VAR praktijk feitelijke situaties te controleren. NOAB acht het wenselijk dat het ministerie randvoorwaarden formuleert aan de hand waarvan kan worden getoetst of de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de modelovereenkomst opdat de gevraagde extra inspanningen van de opdrachtgever ook daadwerkelijk worden beloond met de nagestreefde vrijwaring.’
 
Handhaving

NOAB vindt dat de situatie die beschreven wordt onder het kopje ‘handhaving’ vragen oproept. NOAB: ‘De brief doet het voorkomen alsof in de nieuwe situatie één correctie kan worden opgelegd aan een opdrachtgever voor alle opdrachtnemers die voor hem werkzaam zijn. Het lijkt echter onvermijdelijk dat de fiscus dat alleen kan als de fiscus de feitelijke situatie waarin elke individuele opdrachtnemer werkzaam is, heeft beoordeeld. Of bedoelt de brief te stellen dat als alle opdrachtnemers volgens het zelfde model werken en er steekproefsgewijs wordt geconstateerd dat enkele opdrachtnemers feitelijk niet volgens de overeenkomst werkzaam zijn, dit kan worden doorgetrokken naar alle werknemers? Dat zou veel verder gaan dan wat iedereen denkt en het zou het Ministerie sieren als dit dan expliciet wordt vermeld. Mocht dit niet de bedoeling zijn, dan begrijpt NOAB niet waarom de nieuwe praktijk het voor de fiscus veel makkelijker zal maken om te handhaven.’

Onzekerheid voor de opdrachtnemer

In de praktijk blijkt het volgens NOAB lastig zo niet onmogelijk om helder in beeld te krijgen of een zzp’er zijn of haar werkzaamheden moet verantwoorden als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. De fiscale verschillen tussen beide bronnen van inkomen kunnen fors zijn. ‘NOAB is van mening dat gestreefd moet worden naar een situatie waarin een modelovereenkomst tevens zekerheid biedt voor de opdrachtnemer over het antwoord op de vraag of er sprake is van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Als dit niet mogelijk is, acht NOAB het noodzakelijk dat het ministerie parallel aan de aangekondigde Nota van Wijziging een Beleidsbesluit publiceert waarin handvatten worden geboden om te kunnen bepalen waar wat het ministerie betreft de grens ligt tussen winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden,’ aldus NOAB.

Gerelateerde artikelen