Niet tijdig verzoek om teruggaaf btw is niet-ontvankelijk
Aannemersbedrijf X is op 8 november 2012 failliet verklaard. X heeft al haar vorderingen op debiteuren aan de Rabobank verpand. De Rabobank heeft incassobureau Y ingeschakeld om de vorderingen te innen. Het door Y opgestelde eindrapport over niet-geïnde vorderingen is op 10 maart 2014 aan de curator verstrekt. De curator heeft namens X op 18 maart 2014 een verzoek om teruggaaf ingediend op grond van artikel 29, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet OB 1968 voor een bedrag van € 218.287. De Inspecteur heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingediend. In geschil is of dat terecht is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat bij de bepaling van het tijdstip waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de schuldenaar achterwege zal blijven, in beginsel kan worden aangesloten bij de datum van voornoemd rapport. In dit geval ligt bedoeld tijdstip eerder. Uit het faillissementsverslag van 5 december 2013 blijkt dat de Rabobank de incassoactiviteiten toen al heeft gestaakt vanwege de niet incasseerbaarheid van circa € 1,4 miljoen aan vorderingen. Gesteld noch gebleken is dat nadien nog incassoactiviteiten zijn ondernomen. Het verzoek is daardoor niet tijdig ingediend. Een en ander zou anders kunnen liggen met betrekking tot twee debiteuren met een belang van circa € 200.000 waartegen Y een dagvaardingsprocedure is begonnen. X heeft echter niet duidelijk kunnen maken of deze vorderingen behoren tot de vorderingen waarop het verzoek om teruggaaf van btw betrekking heeft. Het verzoek om teruggaaf is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
(Bron: Fiscanet)