Nederlandse pensioenwetgeving in strijd met Europese regelgeving
Hij vroeg in juli de Ondernemingskamer de jaarrekening van enkele pensioenfondsen te vernietigen. Dit verzoek is afgewezen. De Ondernemingskamer meent dat Nederlandse wetgeving niet voldoet aan de Europese pensioenrichtlijn IORP, maar toch nageleefd moet worden. Lakeman: “Wij zijn echter met het Europese Hof van Justitie – dat zich hierover op 18 januari uitsprak – van mening dat rechterlijke instanties afwijkende nationale wetten zoveel als mogelijk moeten interpreteren volgens het Europees Unierecht.”
De SOBI (Stichting Onderzoek Bedrijfsinformatie)-voorzitter vindt dat ook de rekenrente volgens Europese regelgeving vastgesteld moet worden. Die bepaalt dat rekening gehouden moet worden met het beleggingsrendement. Lakeman zegt dat De Nederlandsche Bank (DNB) pensioenfondsen verplicht een rekenrente te gebruiken waarin het beleggingsrendement niet voorkomt, de risicovrije rente. Daardoor vallen resultaat en eigen vermogen in totaal vele tientallen miljarden euro’s te laag uit.
De in het boekjaar 2021 toegepaste rekenrente bedroeg minder dan 0,6 procent terwijl het gemiddelde beleggingsrendement van de Nederlandse pensioenfondsen al tientallen jaren ruim vijf á zes procent bedraagt. Volgens de SOBI-voorzitter hebben de pensioenfondsen voldoende middelen om ook premies en pensioenuitkeringen met terugwerkende kracht in belangrijke mate te herzien.
Hij zegt dat in oktober tijdens de zitting bij de Ondernemingskamer al bleek dat de Nederlandse wet niet voldoet aan de Europese IORP-richtlijn. Een strijdpunt was de vraag of Europese regelgeving bóven een juiste interpretatie van de Nederlandse wet gaat. De Ondernemingskamer heeft het verzoek tot vernietiging van de jaarrekening mede op grond van de volgende argumenten afgewezen.
De Ondernemingskamer mag naar eigen zeggen niet op grond van een bepaling van een richtlijn een daarmee strijdige bepaling van haar nationale recht buiten toepassing laten wanneer daardoor een extra verplichting aan die particulier wordt opgelegd en verwijst voor haar oordeel naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 18 januari 2022.