Najaarsronde SDE+: lager basisbedrag zon-PV, sluiting bij-/meestook biomassa
Daarnaast gaat de minister in zijn brief in op de stand van zaken van de beoordeling van de aanvragen uit de SDE+-voorjaarsronde.
Voortgang beoordeling aanvragen voorjaarsronde 2017
De voorjaarsronde liep van 7 maart tot 30 maart 2017. In de voorjaarsronde stond een verplichtingenbudget open van € 6 miljard. In totaal zijn 4673 aanvragen binnengekomen voor een totaalbudget van € 7,1 miljard.
De beoordeling van de aanvragen loopt voorspoedig, aldus Kamp. Op 28 juni waren er 3707 projecten beschikt met een waarde van in totaal circa € 4,8 miljard. Onder deze beschikte projecten bevinden zich maar liefst 3598 zonprojecten. Er moeten nog 880 aanvragen behandeld worden met een totaal aangevraagd budget van circa € 1,7 miljard. Naar verwachting zal de beoordeling van alle aanvragen in juli worden afgerond.
Openstelling najaarsronde SDE+ 2017
De najaarsronde staat open van 3 oktober tot 26 oktober 2017, met eveneens een verplichtingenbudget van € 6 miljard. De belangrijkste wijzigingen voor het najaar betreffen een verlaging van het basisbedrag voor zon-PV, het verkorten van de ingebruiknametermijn voor kleinschalig zon-PV van drie naar anderhalf jaar, en het sluiten van de categorie bij- en meestook van biomassa.
Verlaging basisbedrag zon-PV
Het basisbedrag voor aanvragen in de categorie zon-PV wordt, naar aanleiding van nieuwe inzichten op basis van de voorjaarsronde 2017, verlaagd van € 0,125/kWh naar € 0,117/kWh. Voor zon-PV zijn snelle kostendalingen en toename van de schaalgrootte van projecten te zien. Hierdoor ontstaat een risico dat een deel van de projecten meer subsidie ontvangt dan nodig is om het project rendabel te kunnen exploiteren.
Samen met het grote aantal verwachte aanvragen voor zon-PV in de najaarsronde, maakt dit dat Kamp het wenselijk vindt om het basisbedrag voor zon-PV opnieuw vast te stellen en zo een te hoog subsidiebedrag te voorkomen. De minister heeft ECN gevraagd om een nieuw basisbedrag voor de najaarsronde te berekenen. Daarbij heeft ECN een drietal opties in kaart gebracht, waaronder een verlaging van het basisbedrag voor zon-PV naar € 0,117/kWh, een verlaging van het basisbedrag naar € 0,110/kWh en een splitsing van de categorie in twee categorieën waarbij projecten kleiner dan 1 MW € 0,125/kWh kunnen ontvangen en grotere projecten € 0,115/kWh uitgaande van verschillende uitgangspunten.
Uit de inventarisatie van ECN blijkt met name dat de spreiding in de biedingen van zon-PV projecten in de voorjaarsronde van de SDE+ 2017 groot is. Daarbij treden bij grote projecten schaalvoordelen op. Ook aan de opbrengstenkant zit echter een spreiding, aangezien een groot deel van de kleine projecten de geproduceerde elektriciteit deels zelf gebruikt, waardoor er sprake is van een voordeel in de energiebelasting. Dit overwegende heeft Kamp ervoor gekozen om het basisbedrag voor alle zon-PV projecten te verlagen naar € 0,117/kWh. Hij verwacht hierbij dat het merendeel van de projecten nog steeds voor dit bedrag gerealiseerd kan worden.
Een verdere verlaging van het basisbedrag tot € 0,110/kWh acht de minister niet wenselijk vanwege de verwachte negatieve effecten op de realisatie van het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020. Het maken van onderscheid tussen grote en kleine projecten is een mogelijkheid die voor de SDE+ 2018 beter onderzocht moet worden. Op dit moment is deze optie nog onvoldoende uitgewerkt. Zo dient onder andere nog onderzocht te worden hoe het beste rekening kan worden gehouden met het voordeel dat kleine projecten hebben in de energiebelasting.
Ingebruiknametermijn kleinschalig zon-PV van drie naar anderhalf jaar
Daarnaast wordt de ingebruiknametermijn van zon-PV projecten kleiner dan 1 MW teruggebracht van drie naar anderhalf jaar. Dit betekent dat kleinschalige projecten in deze categorie binnen anderhalf jaar na afgifte van een beschikking over moeten gaan tot productie.
Voor deze categorie kwam in voorgaande rondes van de SDE+ relatief veel voor dat projecten wel beschikt werden maar niet gerealiseerd. Het budgetbeslag van deze projecten die niet tot productie leiden wordt met de verkorting van de ingebruiknametermijn beperkt. Daarnaast betekent de wijziging dat de kans vergroot wordt dat projecten voor kleinschalig zon-PV die in de najaarsronde beschikt worden volledig bijdragen aan de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op basis van signalen uit de sector is de verwachting dat een realisatie binnen anderhalf jaar voor deze projecten haalbaar is, zo meldt Kamp.
Sluiting categorie bij- en meestook van biomassa
In de najaarsronde wordt de categorie bij- en meestook van biomassa niet meer opengesteld. In het Energieakkoord is afgesproken dat met de SDE+ bij- en meestook gestimuleerd wordt tot aan een maximum van 25 PJ. Onder de reeds beschikte aanvragen die in de voorjaarsronde zijn binnengekomen bevindt zich de aanvraag voor de resterende 0,16 PJ bij- en meestook van biomassa tot aan dit maximum van 25 PJ. Daarom wordt deze categorie gesloten in de SDE+.
Motie kleinschalige windmolens
Kamp gaat in zijn brief verder in op de door de Tweede Kamer aangenomen motie van Jan Vos over kleinschalige windmolens. Met deze motie is de regering verzocht de voortzetting van kleinschalige windprojecten beter mogelijk te maken en daarmee in de vormgeving van de SDE+-regeling 2017 rekening te houden door een verhoogd SDE+-tarief voor kleinschalige windprojecten op te nemen.
In een eerdere brief aan de Kamer over de invulling van deze motie, heeft Kamp aangekondigd een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar de randvoorwaarden en kosten die samenhangen met de stimulering van kleinschalige windprojecten via een aparte categorie. ECN heeft dit onderzoek inmiddels afgerond. Hieruit blijkt dat windprojecten pas bij ashoogtes van 60 meter of lager te maken krijgen met een onrendabele business case, uitgaande van de huidige categorieën in de SDE+ waarbinnen ze kunnen indienen. Dergelijke kleine windmolens kunnen financieel niet uit vanwege de aanzienlijk lagere duurzame energieproductie bij min of meer gelijkblijvende kosten. Om deze lagere productie bij gelijkblijvende kosten te compenseren zijn hogere basisbedragen nodig.
ECN heeft berekend dat het voor windturbines met ashoogtes tussen 50 en 60 meter gaat om € 0,001 tot € 0,009/kWh extra subsidie, en voor windturbines met ashoogtes tussen 40 en 50 meter om € 0,009 tot € 0,027/kWh. Dit betekent een toename in basisbedragen ten opzichte van de huidige categorieën voor wind op land van 1% tot 11% voor windmolens met ashoogte tussen de 50 en de 60 meter, en een toename van 14% tot 32% voor windmolens met een ashoogte tussen de 40 en de 50 meter. Met andere woorden, er is significant meer subsidie nodig om met dergelijk kleine windmolens tot productie van een zelfde hoeveelheid hernieuwbare energie te komen. Kamp is van mening dat een verhoging van het basisbedrag niet in lijn is met de kostprijsverlaging die hij met de SDE+ nastreeft. Daarnaast is het wenselijk om locaties die geschikt zijn voor windmolens zo efficiënt mogelijk te benutten, juist om het aantal locaties dat nodig is te beperken.
Sommige provincies en gemeenten hanteren hoogterestricties voor de plaatsing of vervanging van windmolens. Deze hoogterestricties kunnen ertoe leiden dat wanneer een bestaande turbine met lage ashoogte uit bedrijf wordt genomen deze enkel kan worden vervangen door een turbine met een eveneens lage ashoogte. Bij toepassing van de reguliere maximale SDE+-basisbedragen kan het voor locaties met hoogterestricties onder de 60 meter voorkomen dat een vervangende turbine niet rendabel is. Het openstellen van een extra categorie met een hoger basisbedrag geeft echter een ongewenste prikkel om hoogterestricties te handhaven op bestaande locaties of in te voeren op nieuwe locaties.
Plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande turbines is ook in gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden binnen de huidige SDE+ veelal goed mogelijk. Uit het onderzoek van ECN blijkt dat er pas knelpunten ontstaan bij ashoogtes onder 60 meter. Gelet op de bovenstaande overwegingen ten aanzien van efficiënt landgebruik en kosteneffectiviteit, vindt de minister het niet gewenst om een aanvullende categorie in de SDE+ voor lagere turbines met een hoger basisbedrag open te stellen. Dergelijke turbines blijven vanzelfsprekend wel in aanmerking komen voor de bestaande categorieën voor wind op land.
Garanties van oorsprong
Ten slotte gaat Kamp in op garanties van oorsprong (gvo’s). Momenteel wordt op EU-niveau onderhandeld over de herziening van de richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. In het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening staan onder andere wijzigingen met betrekking tot het veilen en verdisconteren van de waarde van garanties van oorsprong die worden verkregen uit gesubsidieerde hernieuwbare energieproductie, zoals bijvoorbeeld via de SDE+.
In een Kamerbrief over onder andere dit Commissievoorstel heeft minister Koenders van Buitenlandse Zaken aangegeven dat Nederland bezwaren heeft ten aanzien van de verplichte veiling die de Commissie voorstelt. Zoals ook aangegeven in zijn eerdere Kamerbrief over gvo’s, zal Kamp eventuele besluiten omtrent het veilen en verdisconteren van de waarde van gvo’s tijdig aan de Kamer aankondigen en gelden eventuele wijzigingen uitsluitend voor aanvragen die na deze aankondiging worden ingediend.
[Door: Vindsubsidies]