Na faillietverklaring vervallende rentevorderingen verjaren niet gedurende faillissement
Het uitgangspunt gedurende een faillissement is dat rente over verifieerbare concurrente vorderingen blijft vervallen. Deze rente kan op basis van de wet echter niet worden geverifieerd. Pas als de schuldeisers in een faillissement voor 100% zijn voldaan en nog activa resteren, kan op de tijdens het eerste faillissement vervallen rente worden uitgedeeld in een vereffening of een tweede faillissement. Vraag was dan echter of – als een schuldeiser niet had gestuit – de rentevorderingen niet reeds waren verjaard als langer dan vijf jaar was verstreken na het vervallen van de rente. Deze vraag was is in het bijzonder relevant na het arrest Boele’s Scheepswerven I van 28 november 2014, waarin is geoordeeld dat het een curator niet vrij staat rentevorderingen zelf actief te verifiëren in een tweede faillissement.
De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat de verjaring van tijdens faillissement vervallen rentevorderingen pas een aanvang neemt na het eindigen van het faillissement. Rentevorderingen zijn volgens de Hoge Raad vorderingen die alleen door verificatie te gelde gemaakt kunnen worden. Nu de wet echter in de weg staat aan een dergelijke verificatie gedurende het faillissement, kwalificeren de vorderingen als niet-verhaalbaar tegenover de boedel en de gefailleerde. De voor de aanvang van de verjaringstermijn van rentevorderingen doorslaggevende ‘opeisbaarheid’ treedt dan ook pas in na het eindigen van een faillissement. Stuiting van de verjaring van tijdens faillissement vervallende rentevorderingen gedurende dit faillissement is dan ook niet nodig. Ten opzichte van borgen en hoofdelijk medeschuldenaren hebben de rentevorderingen echter wel als opeisbaar te gelden. Tegenover hen zal gedurende een faillissement dus nog steeds de verjaring gestuit dienen te worden.
Met zijn uitspraak heeft de Hoge Raad volgens NautaDutilh een duidelijk kader geschapen voor het te gelde maken van rentevorderingen. Gedurende een (eerste) faillissement hoeven schuldeisers niet beducht te zijn op verjaring tegenover de gefailleerde van tijdens het faillissement vervallende rente. Echter, na het eindigen van het faillissement zullen zij in een opvolgende vereffening of opvolgend faillissement wel tijdig actie dienen te ondernemen en binnen vijf jaar aanspraak op betaling moeten maken.
(NautaDutilh)