Merendeel bedrijven schendt regels bij inhuur zzp’ers
Dat schrijft staatssecretaris van Financiën Menno Snel in een brief aan de Tweede Kamer.
Op 1 juli 2018 heeft de Belastingdienst het Toezichtsplan Arbeidsrelaties gepubliceerd op zijn website. Dit toezichtsplan richtte zich op het uitvoeren van bedrijfsbezoeken bij 100 opdrachtgevers. Deze zijn inmiddels afgerond en de uitkomsten zijn vastgelegd in een rapportage.
Omdat de Belastingdienst niet elke individuele opdrachtgever kan bezoeken, heeft er een selectie plaatsgevonden. Het uitgangspunt bij de selectie was om zoveel mogelijk verschillende branches en sectoren te bezoeken. De Belastingdienst heeft zowel opdrachtgevers met goedgekeurde, ingetrokken en afgewezen modelovereenkomsten geselecteerd, evenals opdrachtgevers die niet eerder in overleg zijn getreden met de Belastingdienst.
Resultaten
Er zijn 104 opdrachtgevers bezocht. Daarbij is een breed scala aan branches en sectoren bezocht. Samengevat zijn de resultaten van de 104 bedrijfsbezoeken:
• bij 45 keer bedrijfsbezoeken gaf de opdrachtgever blijk van voldoende kennis en ervaring met de wet DBA en gaf hij aan de wettelijke bepalingen ook juist toe te passen.
• Bij de overige 59 bedrijfsbezoeken leek sprake van in meer of mindere mate onjuist handelen. Hiervan is bij 12 bedrijfsbezoeken, op basis van het gesprek, geconstateerd dat de opdrachtgever de arbeidsrelatie niet juist heeft gekwalificeerd.
In de gevallen van (vermoedelijk) onjuist handelen gaat het om:
• Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding, terwijl er volgens de gebruikte overeenkomst geen gezagsverhouding zou zijn.
• Zzp’ers verrichten dezelfde werkzaamheden en op dezelfde wijze als eigen werknemers.
• Er is sprake van kernactiviteiten, de werkzaamheden betreffen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering, wat een aanwijzing kan zijn voor werken in dienstbetrekking.
• Er is geen vervanging van de zzp’er mogelijk of wenselijk, en er lijkt tevens sprake te zijn van gezag.
• De zzp’er heeft geen mogelijkheid om zelfstandig zijn werk in te delen.
• De duur van arbeidsrelatie is dermate lang dat het werk van de zzp’er lijkt te zijn ingebed in de organisatie.
• Er lijkt sprake van een fictieve dienstbetrekking.
• Er wordt niet conform de modelovereenkomst gewerkt.
Tijdens de bedrijfsbezoeken is de opdrachtgevers ook gevraagd naar de ervaringen met de wet DBA. Uit deze gesprekken komt naar voren dat opdrachtgevers de huidige wet- en regelgeving inzake de kwalificatie van een arbeidsrelatie als complex en tijdrovend ervaren.
De meeste opdrachtgevers zijn gemotiveerd om de wet- en regelgeving goed toe te passen, maar staan daarbij voor het dilemma om hun concurrentiepositie te behouden. Daarnaast worstelen zij met een krappe arbeidsmarkt waarin niet altijd voldoende personeel voorhanden is dat bereid is om de werkzaamheden in loondienst te verrichten.
Daarbij speelt volgens de opdrachtgevers een rol dat de (fiscale) voordelen van het ondernemerschap voor opdrachtnemers zwaarder kunnen wegen dan de zekerheden die een dienstbetrekking hen biedt. Sommige opdrachtgevers erkennen dat, in een aantal gevallen, de arbeidsrelatie wellicht als dienstbetrekking moet worden gekwalificeerd. De ingehuurde persoon geeft in deze situaties echter aan de werkzaamheden uitsluitend buiten dienstbetrekking te willen vervullen. Dit geldt met name in sectoren waar toenemende krapte op de arbeidsmarkt bestaat, zoals de ICT, het onderwijs en de zorg.
Bij de Belastingdienst melden zich ook steeds meer bedrijven die willen voldoen aan wet- en regelgeving maar zich ‘gedwongen voelen’ met opdrachtnemers te werken omdat opdrachtnemers niet meer in dienst willen treden en liever zzp’er zijn, ondanks dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking.
Uit de bedrijfsbezoeken trekt de Belastingdienst de conclusie dat bij het merendeel van de opdrachtgevers sprake lijkt van in meer of mindere mate onjuist handelen. Sommige opdrachtgevers erkennen ook dat, in een aantal gevallen, de arbeidsrelatie wellicht als dienstbetrekking moet worden gekwalificeerd.
Snel besluit de brief met de belofte om voor de zomer de kamer nader te informeren over de toezicht- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst en de afbouw van het handhavingsmoratorium.