Liquiditeiten holding behoren tot ondernemingsvermogen
Erflater A (overleden in 2012) heeft bij testament aandelen in Beheer (bv) en Holding (bv) gelegateerd aan zijn echtgenote. De echtgenote heeft de middellijk door Holding gedreven onderneming na het overlijden van erflater voortgezet. Beheer is een beleggingsvennootschap. De erven (echtgenote en twee kinderen) hebben verzocht om toepassing van artikel 4.17a Wet IB 2001 ten aanzien van de aandelen Holding. In dit verband is de waarde van het ondernemingsvermogen van Holding in geschil.
De Inspecteur stelt dat liquiditeiten van (afgerond) € 950.000 duurzaam overtollig zijn en heeft het beleggingsvermogen vastgesteld op dit bedrag. In beroep heeft hij alsnog een reservering van € 100.000 geaccepteerd voor een mogelijk gedwongen verhuizing in de toekomst.
De erven stellen in hoger beroep dat het gehele vermogen van Holding dient te worden aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Hof Arnhem-Leeuwarden is met Rechtbank Gelderland van oordeel dat de omvang van de liquide middelen en effecten, afgezet tegen de kosten van een eventuele bedrijfsverplaatsing en mogelijke uitgaven verband houdende met een reorganisatie en de crisis, beperkt is. Het volgt de erven dat het gehele bedrag van de liquide middelen als ondernemingsvermogen dient te worden aangemerkt.
Het Hof verwerpt de stelling van de Inspecteur dat geen sprake kan zijn van tot het ondernemingsvermogen behorende liquiditeiten in verband met een dividenduitkering van € 1.100.000 door Holding in juli 2014. De dividenduitkering is geheel schuldig gebleven, zodat deze geldmiddelen Holding ten behoeve van haar bedrijfsvoering ter beschikking zijn blijven staan.
(Bron: Fiscanet)