Kwijtscheldingswinstvrijstelling voor dga na prijsgeven borgstellingsvordering door bank

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een dga die een voordeel behaalt omdat de bank een borgstellingsschuld (deels) kwijtscheldt, recht heeft op toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling.

In het betreffende geval had de dga zich voor een bedrag van € 150.000 borg gesteld voor een lening die zijn BV bij een bank was aangegaan. De BV ging failliet en de bank wilde verhaal halen bij de dga. Op het moment dat de dga na een borgstelling voor een schuld van zijn BV door de bank wordt aangesproken, ontstaat een schuld van de dga aan de bank.

Omdat de dga het bedrag van € 150.000 niet kon betalen, bood hij de bank aan om € 30.000 te betalen tegen finale kwijting van het restant. De bank ging daar mee akkoord.

Wanneer een schuld (deels) wordt kwijtgescholden, behaalt de dga een positief resultaat dat hij in eerste instantie dient aan te geven als resultaat uit overige werkzaamheden. Dat zou betekenen dat € 120.000 (€ 150.000 – € 30.000) belast zou zijn.

De vraag was vervolgens of de dga recht had op de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Het voordeel dat de dga behaalt met de vrijval van de schuld is dan vrijgesteld. De kwijtscheldingswinstvrijstelling is van toepassing als een schuldeiser (zoals in dit geval de bank) een niet voor verwezenlijking vatbare vordering prijsgeeft.

In casu was inderdaad sprake van een niet voor verwezenlijking vatbare vordering (een bank zal ook niet snel een volwaardige vordering kwijtschelden). De dga kon daarom de kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen, waardoor de vrijval van de schuld onbelast kon blijven.

De vrijstelling is overigens niet van toepassing voor zover er fiscale verliezen zijn. In dit geval had de dga een negatief inkomen uit woning en werk van € 6.991, zodat de kwijtscheldingsvrijstelling in zoverre niet van toepassing was.

 

(Bron: EY)

Gerelateerde artikelen