Kwade trouw gemachtigde toegerekend aan erfgenamen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat een gemachtigde te kwader trouw was bij het niet in de aangifte verantwoorden van een resultaat uit aanmerkelijk belang na overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de kwader trouw van gemachtigde aan de erfgenamen te worden toegerekend.

Erflater is in 2011 overleden. Tot zijn overlijden hield hij een aanmerkelijk belang in een bv.
Bij het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV 2011 aan erflater is ten onrechte geen resultaat opgenomen ter zake van de beëindiging van het aanmerkelijk belang door overlijden. In verband hiermee is een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of de Inspecteur bevoegd was om na te vorderen. De hoogte van de navorderingsaanslag is niet in geschil.

Vast staat dat de gemachtigde de aangifte IB/PVV 2011 van de erflater en de aangifte vpb 2011 van de bv op dezelfde datum heeft ingediend. De gemachtigde kon volgens de rechtbankt redelijkerwijs niet menen dat de verkrijgingsprijs van de aandelen kon worden doorgeschoven naar de erfgenamen van erflater, nu in de bv geen materiële onderneming werd gedreven.

Voorts is geen verzoek om doorschuiving van de aanmerkelijk belang claim ingediend.
Gelet op het voorgaande was de gemachtigde te kwader trouw door in de aangifte geen resultaat uit aanmerkelijk belang op te nemen (artikel 4.16, lid 1, aanhef en letter e, Wet IB 2001). Deze kwade trouw van gemachtigde dient aan de erfgenamen te worden toegerekend (vgl. HR 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD3566). Hieruit volgt dat de Inspecteur geen nieuw feit nodig had om tot navordering over te gaan.

(Bron: Fiscanet

Gerelateerde artikelen