Kritiek op EU-subsidie voor innovatieprogramma’s te kort door de bocht?
Het nieuws was gebaseerd op onderzoek van adviesbureau Technopolis, dat op verzoek van de nieuwe EU-voorzitter Estland een inventarisatie heeft gemaakt van Brusselse ‘partnerinstrumenten’. Dit zijn met behulp van Horizon 2020 gefinancierde stimuleringsregelingen voor innovatie die de Europese Commissie samen met lidstaten of de industrie beheert.
De harde kritiek van Technopolis krijgt op Social Media een aantal medestanders. Niet zo gek, want laten we eerlijk zijn, wie is er nu voor versnippering, bureaucratie en ondoorzichtigheid? Of voor € 20 miljard aan publiek geld uitgeven terwijl onduidelijk is wat het oplevert? Maar is de kritiek op Europese partnerprogramma’s terecht? Of zijn de conclusies te kort door de bocht?
Kanttekeningen
In ieder geval zijn er wel wat kanttekeningen bij te plaatsen. Zo is de grote diversiteit van Europese partnerprogramma’s een direct gevolg van de verschillende kenmerken van industrieën en de wens van partijen om daarop in te spelen. Is er dan sprake van ‘versnippering’ of juist van ‘maatwerk’? Oftewel: in hoeverre kan een R&D-samenwerkingsprogramma voor de Europese luchtvaartindustrie (CleanSky) effectief werken met dezelfde organisatie, procedures en voorwaarden als transnationale samenwerkingsinitiatieven rondom cultureel erfgoed?
Op bureaucratische procedures zitten natuurlijk ook weinigen te wachten. Tegelijkertijd wel op zorgvuldige beoordelingen van innovatieprojecten en dan met snelle doorlooptijden en voor weinig geld. Hoewel de ruimte voor verbetering op dit vlak zich niet beperkt tot Europese partnerprogramma’s, maar evenzeer betrekking heeft op bijvoorbeeld regionaal uitgevoerde Structuurfondsen, moeten we ons realiseren dat uitspraken over waar in het spanningsveld tussen zorgvuldigheid, snelheid en kosten de juiste balans ligt, inherent normatief zijn. Daarmee is de vraag vooral wie het zwaartepunt in de trade-off zou moeten bepalen. Ten slotte dragen de lidstaten en in veel gevallen de industrie zelf ook financieel bij aan deze programma’s.
Dan misschien wel de belangrijkste conclusie: het is onduidelijk wat de programma’s voor het geld opleveren. In een tijd waarin het credo in Brussel ‘impact, impact, impact’ is, doet zo’n constatering het niet goed. Publiek geld moet (maatschappelijk) rendement hebben. In elk projectplan onder een Europees programma dient tegenwoordig uitgebreid te worden beschreven wat het precies oplevert en voor wie. Logisch, maar wel iets dat bij innovatieprojecten vaak wat problematisch kan zijn. Om goed te scoren in de beoordeling wordt vaak de volledige impact toegeschreven aan het project, terwijl in werkelijkheid een diversiteit aan externe factoren ook een rol kan spelen. En soms zijn de samenwerking of de verkregen inzichten in het R&D-programma wel noodzakelijk, maar alleen niet voldoende om een innovatief product, proces of dienst tot stand te brengen. Hoe bepaal je in dat geval wat het programma precies heeft opgeleverd?
Al met al is er dus wel enige nuance aan te brengen bij de conclusies van het onderzoek, al kunnen evaluatieve studies als die van Technopolis zeker een belangrijke bijdrage leveren aan de transparantie van het Europese subsidiebeleid.
[Door: Marnix Smit, leader EU-team Vindsubsidies]