Klacht voormalig wielertalent tegen ‘onprofessionele’ AA ongegrond
Door Jan Smit
Zaaknr. 21/876
Wij schreven eerder over deze zaak.
Klager maakte in 2014 deel uit van de talentenploeg van de Rabobank, een team dat veel topwielrenners heeft voortgebracht, onder wie Tom Dumoulin en Robert Gesink. Vervolgens fietste hij een aantal jaren voor de BMC-ploeg.
Voor zijn belastingzaken belandde hij in 2014 via zijn vader bij de AA. Van fiscale kwesties had hij weinig kaas gegeten; het interesseerde hem niet. “Ik wilde zo weinig mogelijk stress, maar mij helemaal concentreren op het fietsen. Ik wilde prof worden, maar kreeg een som geld uit het buitenland. Daarom heb ik een accountant ingeschakeld,” aldus de voormalige wielerprof in oktober tijdens de zitting.
De AA adviseerde klager de inkomsten op te geven als winst uit onderneming. Er waren meer profwielrenners die dat deden, aldus de accountant na inlichtingen te hebben ingewonnen bij kantoorgenoten en een niet nader genoemde ‘adviseur van een aantal Olympische sporters’. Op die manier zou klager financieel het beste af zijn. Zou deze de inkomsten opgeven als loon uit arbeid, dan had hij zo’n 15 tot 20 duizend euro meer moeten betalen, aldus de accountant.
Klager stemde met het voorstel in. Er werd zelfs een VAR-verklaring aangevraagd. Maar de belastinginspecteur ging niet akkoord. Volgens de fiscus was er gewoon sprake van loon uit arbeid. De accountant was het daar niet mee eens. Hij stelde voor bezwaar te maken tegen de beslissing. Omdat dit nogal wat kosten met zich mee bracht, stelde de AA voor dit te doen op basis van no cure no pay. Dat was voor klager reden de opdracht in te trekken. “De accountant wilde 50 procent van hetgeen ik zou besparen als het bezwaar zou worden gehonoreerd. En dat over een reeks jaren. Dat was mij te gortig en schoot mij in het verkeerde keelgat.”
Klager nam daarop een andere adviseur bij de arm. Die raadde hem aan een klacht tegen de AA in te dienen bij de Accountantskamer.
Volgens de ex-wielrenner was de AA niet op zijn taak berekend. “Hij was onbekwaam op dit gebied. Hij wist bijvoorbeeld niet eens dat professionele sporters op dagen dat ze in het buitenland in loondienst werken in Nederland vrijstelling kunnen krijgen voor de inkomstenbelasting.”
Ook zou de accountant, zonder klager daar toestemming voor te hebben gevraagd, op eigen houtje contact hebben gehad met de Belastingdienst. Hij zou daarbij tekort zijn geschoten in zijn informatieverstrekking.
Volgens klager zou hij de AA meerdere keren hebben laten weten de inkomsten toch liever aan te geven als loon uit arbeid, maar was dat tegen dovemans oren gericht.
Toen klager de accountant in een gesprek met zijn kritiek confronteerde, zou deze hebben erkend dat hij fouten had gemaakt en beter naar zijn client zou luisteren. Maar vervolgens ging hij volgens klager op de oude voet verder. “Ik werd gewoon niet serieus genomen.”
De AA en zijn advocaat Mykel Beekman hadden tijdens de zitting een andere lezing. Dat het klager er om te doen was ‘stress te vermijden’ door fiscaal te gaan voor ‘belastingaangifte volgens het boekje’, was nieuw voor hen. Beekman: “Klager had een duidelijke doelstelling: zo weinig mogelijk belasting in Nederland betalen. Daar heeft mijn client goed naar geluisterd. De inkomsten opgeven als winst uit onderneming was daarvoor de beste methode. Of dat zou lukken, wist hij niet. Die kans is minder dan 50 procent heeft hij keer op keer duidelijk laten weten. Klager heeft steeds gezegd: ga door.”
Volgens de Accountantskamer hebben de accountant en zijn advocaat gelijk. Zij citeert in haar uitspraak uit een emailbericht van de voormalige wielrenner aan een collega van de AA. Daarin schrijft klager onder meer: ‘‘Natuurlijk betaal ik het liefst zo min mogelijk belasting dus het lijkt mij wel de moeite waard om dit – het doen van aangifte op basis van winst uit onderneming, red. – door te zetten.”
Dat de AA niet zou hebben geweten van de fiscale vrijstelling voor de inkomstenbelasting voor professionele sporters op dagen dat ze in het buitenland in loondienst werken, doet volgens de tuchtrechters niet ter zake. Deze zogeheten 183-dagenregeling is alleen relevant als het inkomen van klager als loon is aangegeven. En in dit geval hebben klager en de accountant gekozen voor winst uit onderneming.
Ook stond het de AA volgens de tuchtrechters vrij contact op te nemen met de Belastingdienst. Sterker, in het verlengde van de opdracht een VAR-verklaring aan te vragen lag dat voor de hand. Dat de AA daarbij een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben gegeven, acht de Accountantskamer niet onderbouwd.
Klager stelde ook dat de accountant zijn ‘fouten’ in een gesprek zou hebben toegegeven. Dat werd door de AA tijdens de zitting ontkend. Mede omdat klager geen voorbeeld kon geven van een van de door de accountant erkende ‘fouten’, achten de tuchtrechters de klacht ook op dit onderdeel ongegrond.