Klacht tegen partner Grant Thornton op alle onderdelen ongegrond

Geen sprake van chantage of bewust de jaarrekening achterhouden, volgens de Accountantskamer.

Zaaknr. 19/554

Door Jan Smit

Wij schreven eerder over deze zaak: Eigenaar reiswinkel beticht partner Grant Thornton van 'chantage'

Een RA en partner van Grant Thornton heeft niet, zoals de directeur van een online reiswinkel beweerde, met voorbedachte rade twee keer de jaarrekening te laat aangeleverd en daarmee ‘het voortbestaan’ van deze onderneming ‘in gevaar gebracht’. De directeur eiste daarom in november een tuchtmaatregel tegen deze RA. De accountantskamer acht de klacht op alle onderdelen ongegrond, blijkt uit een dinsdag gepubliceerde uitspraak.

De reiswinkel is aangesloten bij de Stichting Garantiefonds Reisgelden (SGR). Deze stichting staat garant wanneer een van de leden in financiële problemen komt. SGR verbindt hieraan wel voorwaarden. Wie lid is moet ervoor zorgen dat zijn jaarrekening over een bepaald boekjaar uiterlijk 30 april het jaar daarop bij de SGR is.

Grant Thornton is sinds de oprichting van de reiswinkel in 2005 verantwoordelijk voor de jaarrekeningen. In 2016 kreeg de onderneming binnen de accountantsorganisatie een nieuwe accountant toebedeeld. Onder auspiciën van deze RA, tevens partner, kwam de jaarrekening 2015 tot stand. Uitkomst: een winst van 150.000 euro. Een behoorlijk verschil met het resultaat in de interne boekhouding; zelf was het bedrijf uitgekomen op break even. Voor de directeur-eigenaar reden op zoek te gaan naar een andere accountant. 

Die nieuwe accountant vond de directeur van het reisbureau. Maar tevreden was hij allerminst. Sterker: of zij weer terug kon komen, vroeg hij de Grant Thornton-RA niet lang daarna. Na ‘collegiaal-overleg’ met de aan de kant geschoven accountant stemde zij in. 

Een minpuntje: door de wisselingen bleek voor de jaarrekening 2016 de SGR-deadline van 30 april niet meer haalbaar. Reden voor de reiswinkel om uitstel aan te vragen. Het garantiefonds ging akkoord – drie keer zelfs, de laatste keer tot 30 september.

Op 29 september, een dag voor deze deadline, voerden de RA en haar team met de directeur-eigenaar de afrondende jaarbespreking. “Een mammoetvergadering,” aldus klager. “We begonnen ’s ochtends om 09.30 uur, om 19.00 uur waren we klaar. Of ik maar even wilde tekenen. Dat heb ik gedaan. Tevreden was ik allerminst, maar ik moest wel; ik stond met mijn rug tegen de muur. Als ik niet zou tekenen, riskeerde ik een royement. Dan was het einde verhaal, want zonder SGR-lidmaatschap kun je het in de reisbranche wel vergeten.”

In de aanloop naar de jaarrekening 2017 was het in 2018 volgens de directeur opnieuw ‘raak’. In de eerste plaats omdat Grant Thornton voor het reisbureau een portal zou inrichten, iets wat dit kantoor volgens klager maar niet voor elkaar kreeg. Daardoor kon de klant de benodigde stukken naar zeggen van de directeur pas in maart aanleveren.

Die portal zadelde de reisorganisatie ook nog eens op met extra kosten – ongeveer 10.000 euro, waardoor de kosten van de accountant zouden oplopen van 25.000 tot 35.000 euro. 

Het accountantskantoor verlangde voor deze aangepaste offerte een handtekening van de directeur. Die weigerde. Voor de RA volgens klager aanleiding haar team via de mail te verordonneren de maandag daarop niet naar de reiswinkel te gaan om te beginnen met de controle en samenstellingswerkzaamheden. Die maandag ging de directeur van de reiswinkel alsnog akkoord. “Ik had geen keuze meer,” beweerde hij. 

Op 26 april begon de vaste RA van Grant Thornton – niet de betrokken partner/RA – met de jaarrekening bij het reisbureau. Dagelijks informeerde de directeur naar eigen zeggen bij deze man of er nog bijzonderheden waren. Die waren er niet, kreeg hij te horen. Uiteindelijk moest er op een post – een goodwillverrekening voor een lijfrenteverzekering – nog een correctie plaatsvinden. Een exercitie die de partner/RA voor 30 april zelf voor haar rekening zou nemen, aldus de directeur. 

Echter, de jaarrekening liet opnieuw op zich wachten, dit tot grote frustratie van klager. “Dit had het einde kunnen zijn van ons bedrijf,” zei hij tijdens de zitting. Zover kwam het niet. SGR bleek opnieuw coulant; de reiswinkel kwam er af met een boete van een paar duizend euro. Begin juni was de jaarrekening alsnog klaar.

De directeur van de onderneming vond deze gang van zaken niettemin onverkwikkelijk. “Dreigen om je mensen van de opdracht halen als de klant niet betaalt, dat noem ik chantage.” Wat hem ook stak was dat de partner/RA na Koningsdag 2018 niet meer te bereiken was en niets van zich liet horen.

De communicatie richting klager begin mei 2018 had inderdaad beter gekund, reageerde de partner/ RA destijds. “Ik had misschien meer op papier moeten zetten.” Maar verder treft haar volgens Danny Theunis, haar advocaat, geen blaam.

Van chantage was volgens de advocaat al helemaal geen sprake. “Dat is een ernstige beschuldiging waarvoor adequate onderbouwing ontbreekt. Afgesproken was dat cliënt een voorschot zou betalen, daar hebben ze zelf mee ingestemd. Dit is bovendien usance; als de niet betaalde facturen van de klant teveel oplopen, kan er ongewenste afhankelijkheid ontstaan.”

De Accountantskamer gaat hierin mee. Zij wijst daarbij op artikel 26 van de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (Vio). Hierin is bepaald dat een aanzienlijke achterstand in de betaling een bedreiging oplevert die een maatregel vereist. Ook achten de tuchtrechters onbewezen dat de RA haar werkzaamheden voor klager in juni 2018 zou hebben stopgezet omdat er declaraties openstonden.

Het niet direct beantwoorden van of reageren op berichten van klager vindt het college van onvoldoende tuchtrechtelijk gewicht om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren.

Voor wat betreft het verwijt van de directeur dat hij niet werd geïnformeerd als deadlines niet werden gehaald, meent de Accountantskamer dat klager had moeten begrijpen dat het niet halen van deze deadlines zijn oorzaak vond in het ontbreken van voldoende en geschikte controleinformatie, iets waaraan klager zelf debet was.

De laatste twee onderdelen van de klacht gingen over de jaarrekeningen 2016 en 2017 die niet zouden kloppen en onbegrijpelijke en onjuiste declaraties. Beide aantijgingen zijn volgens het vonnis onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft klager elk jaar in de Letter of Representation bevestigd dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft. 

Over declaraties kan volgens de Accountantskamer alleen met succes worden geklaagd als sprake is van een schending van de Wab of de VGBA. Voorbeelden daarvan zijn het bewust en te kwader trouw indienen van onjuiste of misleidende declaraties. Daarvan is het tuchtcollege niets gebleken.

Gerelateerde artikelen