Klacht tegen accountant ongegrond – nog geen ‘begin van bewijs’
Zaaknr. 18/1114
De klager heeft nog niet ‘een begin van bewijs aangedragen dat betrokkene een aandeel had in de verweten gedragingen’, stellen de tuchtrechters in hun op maandag uitgesproken vonnis.
De klager betoogde tijdens de zitting op 21 september jl. dat de accountant steken zou hebben laten vallen in twee zaken. De eerste behelsde zijn belastingaangiften 2010-2014. Daarin zijn de buitenlandse pensioenen van de klager meegeteld voor de heffingsgrondslag voor de premie Zorgverzekeringswet. Klager is het daar niet mee eens.
Deze aangiften zijn echter niet door hem gedaan, maar door collega’s van de belastingpoot van het kantoor waar hij werkzaam is, betoogde de accountant. De Accountantskamer geeft de accountant hierin gelijk.
De klager hield de accountant tevens verantwoordelijk voor een invorderingsprocedure die het kantoor tegen hem was begonnen omdat hij de rekeningen niet had betaald; er is onder mee beslag gelegd op zijn auto en andere bezittingen.
Volgens de tuchtrechters heeft de klager niet aannemelijk gemaakt dat de accountant hiervoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk is. En zelfs al zou hij wel verantwoordelijk zijn voor de vordering, dan heeft de klager nog niet het begin van bewijs aangedragen dat de accountant dit niet zou hebben mogen doen.
Deze vordering was ingegeven door een uitspraak van de rechtbank Limburg. Volgens de klager gebeurde dit door een niet benoemde en beëdigde rechter, een ‘neprechter’. Het kantoor van de accountant zou er hier de hand in hebben gehad. Een ‘boude, doch blote stelling’, aldus de Accountantskamer, die ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaart.
Auteur: Jan Smit/Juridisch Persbureau Zwolle