Klacht tegen AA die ‘bankroet’ reclamebureau bijstond ongegrond
Door Jan Smit
Zaaknr. 20/1292
Wij schreven eerder over deze zaak: AA informeerde opzettelijk onjuist en onvolledig'
De Accountantskamer heeft de klacht afgewezen van een schuldeiser van een bijna failliet reclamebureau tegen een AA die door de eigenaren van dit bedrijf was ingehuurd om zich deze crediteur van het lijf te houden.
De zaak draait om een vermeende turboliquidatie van een reclamebureau uit Rotterdam in juli 2019. Klager, bedrijfsjurist en fiscalist van professie, vertegenwoordigde een van de schuldeisers.
Omdat klager de eigenaren van het bedrijfje maar ‘bleef bestoken met e-mails’ besloten dezen de AA in te schakelen. De accountant, een specialist op het gebied van saneringen en recovery, stuurde klager in reactie op diens vragen een aantal korte mailtjes. Volgens klager heeft de AA hem daarin opzettelijk onjuist en onvolledig geïnformeerd. Ook heeft klager de inhoud van de e-mails ervaren als ‘onfatsoenlijk’, vertelde hij eind november tijdens de zitting.
De AA mailde klager in juli 2019 eerst dat de cliënt van klager een betalingsvoorstel tegemoet kon zien. Een maand later kreeg klager van de accountant te horen dat de onderneming failliet zou zijn verklaard en er voor de crediteuren niets meer over zou blijven.
Klager stuurde de accountant daarop naar eigen zeggen een mail met nieuwe ‘vragen’. Die bleven onbeantwoord. Het was niet zijn taak om deze te beantwoorden, aldus de AA; hij was slechts ingehuurd om de claim van een crediteur af te wikkelen, die van klager. Door klager te informeren over het ‘faillissement’ had hij aan die opdracht voldaan.
Daar dacht klager duidelijk anders over. In een buurtkrantje las hij dit voorjaar dat het failliete reclamebureau een doorstart zou hebben gemaakt. Het nieuwe bedrijf zou voor de naam en klanten hebben betaald. Er zou dus wel degelijk geld in de boedel zijn beland. Klager nam het de accountant kwalijk dat hij hem daarover niet had geïnformeerd.
Volgens klager had dat laatste wel op de weg van de accountant gelegen. Dat deze, zoals hij zelf zegt, slechts een bijrol zou hebben gehad, klopt niet volgens klager. Hij refereerde aan een mail uit mei 2019 waarin de AA schrijft dat ‘wij na intensief overleg hebben besloten dat een faillissement onafwendbaar is’. Alleen dat woordje wij duidt er volgens klager al op dat de accountant nauw bij het ‘faillissement’ betrokken was.
Onzin, reageerde Marjolein van den Boogerd, de advocaat van de AA, tijdens de zitting. “Klager schetst een beeld louter op basis van aannames en vermoedens. In de mail die hij aanhaalt zijn helemaal geen vragen gesteld; er staat niet een vraagteken in.”
Van de doorstart zou haar client destijds niet hebben geweten. Pas toen klager zich dit voorjaar opnieuw bij hem meldde met de mededeling dat hij een tuchtklacht zou gaan indienen, kwam hem dit voor het eerst ter ore, aldus Van den Boogerd.
De Accountantskamer geeft de advocaat gelijk. Volgens de uitspraak heeft klager ‘niet aannemelijk gemaakt dat het reclamebureau een doorstart heeft gemaakt en/of dat activa van het reclamebureau zijn weggesluisd’.
De AA heeft klager volgens de tuchtrechter juni 2019 laten weten dat een faillissement onafwendbaar was op basis van de informatie die toen voorhanden was. Dat uit nader onderzoek naar de financiële situatie van het reclamebureau is gebleken dat de schulden wel meevielen, was destijds niet bekend. Van onjuist en onvolledig informeren is volgens de uitspraak dan ook geen sprake.
De aantijging van klager dat de schuldeiser die hij vertegenwoordigt zou zijn benadeeld, omdat andere crediteuren wel zouden zijn betaald, is volgens de tuchtrechters eveneens ongegrond. Volgens het reclamebureau had de klagende schuldeiser niets meer te vorderen. Dat is door de kantonrechter bevestigd.
Van onfatsoenlijke bejegening is volgens de Accountantskamer evenmin sprake. Immers, de AA heeft ‘op vrijwel alle e-mailberichten van klager gereageerd’. Dat de antwoorden van betrokkene kort zijn en niet de door klager gewenste inhoud bevatten kan volgens de tuchtrechters niet als onfatsoenlijk worden beschouwd.