Klacht schuldeisers noodlijdende bakkerij afgewezen

De Accountantskamer heeft een klacht van twee schuldeisers tegen de RA van een inmiddels failliete bakkerij afgewezen.

Door Jan Smit

Zaaknrs. 20/2070 20/2120

Over deze zaak schreven wij eerder: 'RA schetste te rooskleurig beeld noodlijdende bakkerij'

Het jaarverslag 2016 van de bakkerij bevatte een continuïteitsverklaring. Volgens beide klagers was een discontinuïteitsverklaring, gezien de penibele financiële positie van dit bedrijf, beter op zijn plaats geweest. De tuchtrechters menen dat klagers dit onvoldoende hard hebben gemaakt. 

De schuldeisers waren de verhuurder van een pand van de bakkerij en de leverancier van bakkerijbenodigdheden.

De bakkerij verkeerde begin 2016 in financiële problemen. De eigenaar had met diverse partijen een betalingsregeling. Om te weten te komen hoe het bedrijf er nu echt voor stond drongen de beide schuldeisers los van elkaar aan op een gesprek met de eigenaar van de bakkerij. April 2016 vonden deze gesprekken plaats. Op verzoek van de eigenaar schoof daarbij ook een medewerker van het kantoor van de RA aan.

Volgens Klaas Dijkstra, een jurist die in maart tijdens de zitting pleitte voor beide klagers, zou de medewerker tijdens deze bijeenkomsten hebben aangegeven dat de financiële problemen van de bakkerij voor eind 2016 zouden zijn verdwenen. De leverancier besloot daarop de bakkerij te blijven beleveren.

De verhuurder van het pand, tevens de voormalige eigenaar van de bakkerij en ex-werkgever van de huidige eigenaar, drong begin 2018 aan op een nieuw gesprek, dit omdat het huurcontract zou moeten worden verlengd. Bij dit gesprek was ook de RA aanwezig. Hij zou daar hebben verteld dat de eigenaar van de bakkerij is gesprek was met de Rabobank over een lening van 450.000 euro. De eigenaar zou het pand daarmee hebben willen kopen. Zijn ouders zouden voor de lening garant staan. Dus verlengde de verhuurder het contract met nog eens vijf jaar.

Juli 2018 verklaarde de rechtbank de bakkerij failliet. De verhuurder en leverancier van bakkerijproducten hebben naar eigen zeggen respectievelijk nog 60.000 euro en 70.000 euro van het bedrijf tegoed.

Zij richtten daarop hun pijlen op de RA. Die zou in de gesprekken niet alleen een te rooskleurige stand van zaken hebben geschetst, ook heeft hij in het jaarverslag 2016 ten onrechte een continuïteitsparagraaf opgenomen, aldus Dijkstra.

De bakkerij leed in 2016 een verlies van 59.472 euro, blijkt uit dit jaarverslag. De kortlopende schulden waren dusdanig opgelopen dat ‘een discontinuïteitsverklaring’ volgens de jurist beter op zijn plaats zou zijn geweest.

Verder viel de verhuurder over het feit dat de RA hem dit jaarverslag niet wilde verstrekken.

Volgens Roel Bosman, advocaat van de RA, hebben de RA en zijn medewerker tijdens de gesprekken de financiële positie van de bakkerij helemaal niet te mooi afgeschilderd. “April 2016 was dat zelfs onmogelijk. Toen waren er nog helemaal geen cijfers. De jaarrekening 2016 was pas november 2017 klaar. Zelfs het jaarverslag over 2015 was in april 2016 nog niet eens beschikbaar,” aldus Bosman in maart tijdens de zitting.

Ook de continuïteitsparagraaf was op zijn plaats, vulde de accountant aan. “Er staat duidelijk in dat ik het verlies onderken. Dat daar onzekerheid uit voortvloeit. Maar ik vond het reëel dat de onderneming kon worden voortgezet.”

Zelfs januari 2018 tijdens het gesprek met de verhuurder was dit scenario volgens Bosman nog reëel. “Pas in het voorjaar 2018 werd de situatie penibel. Met de Belastingdienst had de bakkerij ook een betalingsregeling getroffen. Omdat de eigenaar zich daar niet aan hield, wilde de fiscus die niet verlengen. Bovendien werd de vader van de eigenaar ernstig ziek. Garant staan voor de lening zat er niet meer in. Voor de eigenaar en zijn vrouw was dat medio 2018 reden zelf het faillissement aan te vragen.”

Voor het niet verstrekken van het jaarverslag over 2016 treft de RA volgens Dijkstra evenmin blaam. “Dit gebeurde op nadrukkelijk verzoek van de eigenaar. Daar heeft mijn client zich dan aan te houden.”

Ook op dit laatste klachtonderdeel geven de tuchtrechters Dijkstra gelijk. “Het mag zo zijn dat klager een contractuele verplichting rustte om de jaarrekening 2016 aan de verhuurder te verstrekken, dat brengt niet met zich dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij de verhuurder heeft laten weten dat klager de jaarrekening 2016 niet wilde verstrekken.”

Gerelateerde artikelen