Investering in beleggingsproduct vormde geen ondernemingsvermogen
Belanghebbende heeft € 500.000 geïnvesteerd in een beleggingsproduct. De eenmanszaak van belanghebbende houdt zich bezig met het adviseren, bemiddelen, verhandelen en verkopen van dit beleggingsproduct. Belanghebbende wenst de investering in het beleggingsproduct tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
Naar het oordeel van het Hof vervult de belegging geen functie binnen de normale uitoefening van de onderneming. Voorts is van tijdelijk overtollige liquiditeiten dan wel van een noodzakelijk versterking van het eigen vermogen van de onderneming in het onderhavige geval geen sprake. De investering in het beleggingsproduct vormt derhalve, naar het oordeel van het Hof, geen ondernemingsvermogen.
Volgens het Hof vormt de belegging voorts geen resultaat uit overige werkzaamheden, aangezien belanghebbende hetzelfde vermogensrisico heeft gelopen als elke andere belegger die heeft geïnvesteerd in dit beleggingsproduct en er geen verband is tussen de door hem verrichte arbeid en het met dit beleggingsproduct behaalde rendement.
De Inspecteur was bevoegd tot het opleggen van de navorderingsaanslag 2008 en het herzien van de verliesbeschikking voor het jaar 2009, aangezien er sprake is van een nieuw feit. De Inspecteur behoorde niet in redelijkheid te twijfelen aan de juistheid van de aangiften IB/PVV 2008 en 2009 en was niet tot een nader onderzoek gehouden. Het hoger beroep is ongegrond.
Aangezien de Rechtbank heeft verzuimd een door belanghebbende ingenomen stelling te behandelen, gelast het Hof desondanks dat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht wordt vergoed en veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende.