Integratieheffing ten oprechte opgelegd aan gemeentelijk uitvaartcentrum
De gemeente had een uitvaartcentrum laten bouwen op eigen grond en was, wegens gebrek aan belangstelling van een externe exploitant, na de oplevering het uitvaartcentrum zelf gaan exploiteren. Daartoe heeft zij ook de aankleding en inrichting van het uitvaartcentrum voor haar rekening genomen.
In geschil bij de Haagse rechtbank was de vraag of de gemeente bij de oplevering van het uitvaartcentrum een levering heeft verricht als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).Het geschil spitste zich toe op de vraag of het uitvaartcentrum in gebruik is genomen voor met omzetbelasting belaste prestaties of dat de eerste ingebruikname heeft plaatsgevonden door middel van het verrichten van voor de omzetbelasting vrijgestelde diensten, te weten de verhuur van een onroerende zaak.
De aankleding en inrichting van het uitvaartcentrum met specifiek voor een uitvaart geschikte voorzieningen en het aanstellen van een beheerder in samenwerking met een buurgemeente, zijn naar het oordeel van de rechtbank handelingen om het specifiek gebruik van de onroerende zaak te faciliteren en hebben een toegevoegde waarde van betekenis. De door de gemeente verleende diensten aan de uitvaartondernemers hebben het passieve karakter van verhuur verloren doen gaan. Er is geen sprake van verhuur van een onroerende zaak in de zin van de Wet OB. De eerste ingebruikname van het uitvaartcentrum is er één geweest voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestond. De naheffingsaanslag (integratieheffing) is ten onrechte opgelegd.