Inspecteur doet niet tijdig uitspraak op bezwaar
Rechtbank Den Haag acht het beroep gegrond. De termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is verstreken. Daarbij is de inspecteur gelet op het tijdsverloop de maximale dwangsom verschuldigd. De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat zolang de bv niet volledig heeft voldaan aan de op de voet van artikel 47 AWR gedane verzoeken om informatie, de vertraging aan de bv kan worden toegerekend en de termijn voor het doen van de uitspraak op het bezwaar wordt opgeschort.
Omdat de inspecteur nog altijd geen uitspraak op het bezwaar heeft gedaan, bepaalt de rechtbank op de voet van artikel 8:55d Awb (nadere dwangsom) dat de inspecteur binnen zes weken alsnog de uitspraak op het bezwaar bekend maakt. De wet biedt volgens de rechtbank geen ruimte om zonder instemming van beide partijen aan het bepaalde in dit artikel voorbij te gaan. De rechtbank komt daarom niet tegemoet aan het verzoek van de bv om zonder dat uitspraak op bezwaar is gedaan, tot een inhoudelijk oordeel te komen.
In de complexiteit van de zaak en de aard van de geschilpunten heeft de rechtbank aanleiding gevonden deze termijn op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, lid 3, Awb in afwijking van de standaard termijn van twee weken (artikel 8:55d, lid 1, Awb) op zes weken te stellen.
(Bron: Fiscanet)