‘Innovatielandschap verandert voor overheidsondernemingen’
Focus op valorisatie door kennisinstellingen
De maatschappelijke context voor (financiering van) R&D verandert. Waar binnen het grote Europese innovatieprogramma KP7 (2007-2013) kennisoriëntatie nog een belangrijk component was, ligt bij opvolger Horizon 2020 (2014-2020) veel meer de nadruk op impact en valorisatie. Een trend die overigens ook terugkomt bij veel nationale en regionale innovatiestimuleringsprogramma’s. Deze ontwikkeling betekent dat van kennistellingen wordt verwacht dat het onderzoek méér en méér moet leiden tot producten en/of diensten die maatschappelijk toepasbaar zijn. Een onderzoeker wordt hierdoor gedwongen om in de subsidieaanvraag de impact voor de maatschappij duidelijk te maken. Veel onderzoekers hebben hier moeite mee, wat leidt tot relatief veel afgewezen subsidieaanvragen. Dit ‘probleem’ is momenteel zelfs zo prangend dat dit –volgens EU-expert Roy Pennings- leidt tot het prisoner’s dilemma. Kennisinstellingen dienen hun onderzoeksvoorstellen lukraak in bij subsidieloketten, in de hoop dat hun voorstel ‘ergens’ scoort. Helaas blijkt dit ook geen oplossing en dus zijn kennisinstellingen hard op zoek naar betere wegen om hun R&D-inspanningen te kunnen valoriseren.
Beperking in financieringsoplossingen
Een tweede ontwikkeling is dat publieke kennisinstellingen vanaf volgend jaar officieel zijn uitgesloten voor de fiscale voordelen uit de Wet Bevordering Speur & Ontwikkelingswerk (WBSO). Tot vorig jaar was het mogelijk dat publieke kennisinstellingen gebruik konden maken van de WBSO als zij contract research uitvoerden in opdracht van een Nederlandse onderneming. En hoewel deze werkzaamheden sinds dit jaar al werden uitgesloten voor de WBSO, waren er toch nog enkele mogelijkheden waarbij publiekrechtelijke kennisinstellingen met een onderneming in bepaalde gevallen toch gebruik konden maken van een fiscaal voordeel op hun onderzoeksactiviteiten. De komende Vpb-plicht voor overheidsondernemingen zou bovendien nog extra opties openen, maar het kabinet doorzag deze mogelijkheid en heeft deze mogelijkheden in het Belastingplan 2016 alsnog officieel de kop in ingedrukt. Vanaf volgend jaar komen publieke kennisinstellingen (universiteiten) en met publieke gelden gefinancierde private kennisinstellingen (stichtingen) dus niet meer in aanmerking voor de WBSO.
Aankomende Vpb-plicht
Als overheidsondernemingen volgend jaar activiteiten uitvoeren die concurrerend zijn met commerciële partijen, worden zij Vpb-plichtig. Op dat moment kunnen zij immers als een onderneming worden beschouwd. Met deze nieuwe Vpb-plicht wil de overheid oneerlijke concurrentie voorkomen. Waar overheidsondernemingen (waaronder kennisinstellingen) eerder geen vennootschapsbelasting hoefden te betalen over hun ‘winst’, moeten zij dat vanaf volgend jaar dus wel. Deze aankomende verandering heeft als gevolg dat deze organisaties dit jaar al goed voorbereidingen moeten treffen in hun organisatie en de bijbehorende structuur om ongewenste fiscale afrekeningen in de toekomst te voorkomen. Tijdens dit voorsorteren moet onder andere in kaart worden gebracht welke activiteiten onder de Vpb-plicht gaan vallen en welke activiteiten vrijgesteld blijven (zoals het uitvoeren van overheidstaken). Als dit goed uitgevoerd wordt, dan blijft de komende Vpb-last zo laag mogelijk.
De alternatieven voor kennisinstellingen
Dat bovenstaande ontwikkelingen vragen om een herziene organisatie van het innovatieproces moge duidelijk zijn. Waar overheidsondernemingen eerder via contract research en de Vpb-vrijstelling nog voordelen konden halen uit de fiscale structuur, slaat de wijzer nu door naar de andere kant. Kennisinstellingen en andere overheidsondernemingen worden hiermee gedwongen om te kijken naar alternatieven voor hun (bestaande) financieringsbehoefte. In principe zijn ook deze alternatieven voorhanden, maar dit vraagt om een andere aanpak.
(PNO Consultants)