Inlener terecht aansprakelijk gesteld
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de belanghebbende primair dat sprake is van willekeur omdat de ontvanger eerst de bestuurders van de uitlenende vennootschappen had moeten aanspreken, en pas tot inlenersaansprakelijkheid had mogen overgaan nadat was gebleken dat de belastingschulden niet op die bestuurders verhaalbaar waren.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt voorop dat de wet geen voorrangsregels bevat voor de diverse aansprakelijkheden. Artikel 34 IW 1990 bevat een risicoaansprakelijkheid voor de inlener. Dat is een aansprakelijkheid van rechtswege (vgl. Hoge Raad 18 oktober 2002, nr. C01/075HR, ECLI:NL:HR:2002:AE5152, V-N 2002/51.28). Geen rechtsregel verplicht de ontvanger om pas over te gaan tot inlenersaansprakelijkheid nadat hij de mogelijkheden tot bestuurdersaansprakelijkheid heeft uitgeput.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger dan ook niet gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Er is ook geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel en ook niet van een talmend optreden waarvan de belanghebbende het slachtoffer is geworden.
Voorts merkt de rechtbank op dat indien ná de beschikkingen aansprakelijkstelling nog betalingen zouden zijn verricht op de naheffingsaanslagen, dit geen invloed heeft op de juistheid van de beschikkingen aansprakelijkstelling (vgl. HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2603). Wel zou de belanghebbende dan – bij de uitvoering van de beschikking – niet meer mogen worden aangesproken voor zover reeds betaald is.