Hoge Raad maakt korte metten met inhoudsvrijstelling dividend

Belgische vennootschappen waren eigenlijk kunstmatige entiteiten.

De Hoge Raad heeft een streep gezet door inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting van twee Belgische vennootschappen met een belang in een Nederlands bedrijf. Bij de holdingconstructie bestaat volgens de rechters het risico van misbruik.

De inhoudsvrijstelling is volgens het Nederlands fiscaal recht niet van toepassing op winstuitkering als het gaat om bedrijven met een kunstmatige eigendomsconstructie. Juist bij dit soort constructies ligt misbruik van de inhoudsvrijstelling op de loer. Fiscaal expert Rene Offermans vraagt hiervoor aandacht op de website van fiscaal IT-bedrijf Nextens.

Het gaat om twee arresten van de Hoge Raad over dividenden van een zogenaamde feeder vennootschap in een private-equity-bedrijf aan twee Belgische vennootschappen: een BVBA (Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid) en een Belgische NV, die respectievelijk ruim 38 procent en bijna een kwart van de aandelen bezaten in de feeder vennootschap.

Over de inhoudsvrijstelling was een fiscaal geschil ontstaan met de Belastingdienst. Een voorwaarde voor fiscale inhoudingsvrijstelling voor buitenlandse aandeelhouders geldt dat de eigendomsstructuur niet als misbruik kan worden gekwalificeerd. Ook als is voldaan aan de basisvoorwaarden om de inhoudingsvrijstelling toe te passen.

Waar de Belastingdienst onder andere naar kijkt is of de economische activiteiten van een bedrijf verband houden met de economische realiteit. In het geval van de BVBA (een Belgische constructie) oordeelde de Belastingdienst dat er sprake is van een kunstmatige constructie. Deze BVBA ontplooit geen economische activiteiten, heeft geen personeel en ook geen eigen kantoor. Dan ook geen inhoudsvrijstelling van dividend, luidde het oordeel.

De BVBA stapte naar de rechter, die de bezwaren van tafel veegde, net als het Hof. De Hoge Raad heeft dit oordeel gevolgd.

Bij de NV lag dat anders, daar oordeelde de rechter dat de constructe niet kunstmatig is en dat de NV recht had op inhoudsvrijstellling. Dit omdat de NV economische activiteiten ontplooit. In hoger beroep oordeelde echter het hof Amsterdam dat het belang in de feeder (een kwart) “niet functioneel aan de onderneming van de NV kon worden toegerekend”. Ofwel: het belang van de NV houdt geen verband met de activiteiten van de feeder die het dividend uitkeerde.

Hof Amsterdam constateerde ook in deze zaak het gebrek aan eigen personeel bij de NV en het ontbreken van een eigen kantoor. De Hoge Raad stelde daarbij dat een bedrijfsstructuur wel om zakelijke redenen opgezet kan zijn, maar dat veranderingen maken dat de bedrijfsstructuur kunstmatig wordt. Ook hierin ging de Hoge Raad mee in het oordeel van het hof.

Gerelateerde artikelen