Hof: Participant scheepvaartfonds ondernemer voor de inkomstenbelasting
De belanghebbende in deze procedure (A) is participant in een zogeheten (besloten) fonds voor gemene rekening, het scheepvaartfonds X. Het scheepvaartfonds is in december 2010 opgericht. Er zijn in totaal 11 participanten, waaronder de beheerder van het fonds, Beheermaatschappij X BV. Het fonds heeft geen rechtspersoonlijkheid. De beheerder is niet bevoegd de participanten zonder hun schriftelijke toestemming tegenover derden te binden, behalve wat betreft de gewone dagelijkse bedrijfsuitoefening.
Nog in december 2010 heeft de beheerder namens (de participanten van) het scheepvaartfonds een schip in aanbouw, de bulkcarrier ms. X, gekocht. In de desbetreffende koop-/verkoopovereenkomst is vastgelegd dat het fonds de economische eigendom van het schip verkrijgt voor een koopprijs van ongeveer 50 miljoen dollar en dat de beheerder ‘om niet’ de juridische eigendom van het schip verkrijgt. De participanten van het scheepvaartfonds zijn mede partij bij de koopovereenkomst.
Een Duitse bank heeft de aankoop van het schip grotendeels gefinancierd. De desbetreffende lening-overeenkomst is door de participanten naderhand bekrachtigd.
Geschil: ondernemer of niet?
Net als voor de rechtbank was in hoger beroep in geschil of A als participant van het scheepvaartfonds voor de heffing van inkomstenbelasting als ondernemer kon worden aangemerkt (of hij een onderneming dreef). A vond het wel; hij wenste zijn onderneming in mei 2011 ‘geruisloos’ (zonder heffing van inkomstenbelasting) om te zetten in een BV. Volgens de inspecteur was dat niet mogelijk en moest A fiscaal ‘afrekenen’ bij de inbreng van zijn participatie in de BV.
Oordeel rechtbank
De rechtbank Noord-Holland oordeelde eerder dat voor A weliswaar sprake was van een bron van inkomen, maar niet van een onderneming. Op basis van de rendementsprognose was aannemelijk dat redelijkerwijs kon worden verwacht dat de exploitatie van het schip winstgevend zou zijn. De rechtbank vond echter dat A niet ‘rechtstreeks verbonden’ werd voor ‘verbintenissen betreffende de onderneming’ van het scheepvaartfonds (zoals de Wet IB 2001 vereist); zij vond althans de mate van aansprakelijkheid van A voor die verbintenissen onvoldoende. De rechtbank oordeelde daarom dat er in de periode december 2010-mei 2011 geen sprake was van een door A gedreven onderneming.
Oordeel hof
In hoger beroep komt het hof tot een ander oordeel. Het hof overweegt dat de participanten van het scheepvaartfonds gemeenschappelijk eigenaar zijn van (de economische eigendom van) het schip en dat de voor- en nadelen van de exploitatie van het schip rechtstreeks voor hun rekening komen. Verder overweegt het hof dat, naar civielrechtelijke maatstaven beoordeeld , het scheepvaartfonds als een vennootschap onder firma (vof) moet worden gekwalificeerd en dat daarom A als vennoot van de vof hoofdelijk is verbonden (en daarmee aansprakelijk is) voor de verbintenissen van de vof. Dit geldt niet alleen voor zover A zelf bij overeenkomsten optreedt, maar ook waar wettelijke aansprakelijkheid ontstaat, zoals bij schijnvertegenwoordiging en onrechtmatige daad. A moet dan ook als ondernemer worden aangemerkt en kan zijn onderneming ‘geruisloos’ omzetten.