Hof: Inspecteur had aanslagregeling IB moeten blokkeren
De zaak betrof een inwoner van Duitsland die na het overlijden van zijn vader een zogeheten restbegunstigingsuitkering heeft ontvangen van de pensioenverzekeraar van vader. De pensioenverzekeraar heeft op deze uitkering loonheffing ingehouden en afgedragen. Belanghebbende heeft via de aanslag inkomstenbelasting de ingehouden loonheffing teruggekregen.
Nadien stelde de inspecteur dat dit onterecht was en heeft met toepassing van artikel 16 AWR een navorderingsaanslag opgelegd. Uit een ter zake van de inhouding gevoerde gerechtelijke procedure is duidelijk geworden dat Nederland bevoegd was om de restbegunstiging in de heffing te betrekken. De vraag die partijen verdeeld houdt is of sprake is van discrepantie tussen de wil van de inspecteur en hetgeen in het aanslagbiljet is vastgelegd.
Het Hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden van de loonheffingenprocedure voor de inspecteur aanleiding hadden moeten zijn om de aanslagregeling voor de inkomstenbelasting te blokkeren. Dat dit niet is gebeurd is het gevolg van het feit dat de systemen van de Belastingdienst niet voorzien in dergelijke mogelijkheden. Deze tekortkoming was ten tijde van het vaststellen van de primitieve aanslag inkomstenbelasting bij de inspecteur bekend. De gevolgen daarvan komen op basis van bestaande jurisprudentie voor rekening van de inspecteur. Nu de inspecteur niet heeft gesteld dat sprake is van kwade trouw aan de zijde van belanghebbende is navordering op grond van artikel 16 AWR niet gerechtvaardigd. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.