Hof haalt streep door naheffingsaanslag BPM taxibedrijf

Gerechtshof Den Bosch heeft in hoger beroep een naheffingsaanslag BPM die door de fiscus was opgelegd aan een taxibedrijf vernietigd. Volgens het Hof heeft het bedrijf aannemelijk gemaakt dat werd voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de taxivrijstelling (BPM).

Belanghebbende exploiteert een taxibedrijf met vier auto’s. Het vervoer betreft hoofdzakelijk schoolvervoer en luchthavenvervoer. Bij aankoop van de auto’s, in 2009, 2010 en 2011 is voor deze auto’s teruggaaf verzocht en verleend van de bij aankoop betaalde BPM op grond van de taxiregeling van artikel 16 Wet BPM. Ingevolge die regeling wordt een vrijstelling van BPM verleend indien en auto geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor taxivervoer.

In augustus 2011 heeft de Inspecteur een bedrijfsbezoek afgelegd bij belanghebbende. Bij het bedrijfsbezoek zijn geen onregelmatigheden geconstateerd en was er geen reden om belanghebbende ‘bij te sturen’.

In november 2013 is door de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld om te beoordelen of de teruggaaf BPM terecht is verleend. Voor drie van de vier auto’s waarvoor de BPM is teruggegeven wordt nageheven, omdat, volgens de Inspecteur niet is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling als bedoeld in artikel 16 Wet BPM.

In geschil is of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de teruggaafregeling als bedoeld in artikel 16 Wet BPM.

Het boekenonderzoek, waarop de naheffingsaanslag is gestoeld, is van zeer korte duur geweest en beperkt van omvang. Uit het rapport boekenonderzoek volgt dat enkel de rittenadministratie is gecontroleerd. De controlerende ambtenaar is niet op het (bewijs)aanbod van belanghebbende ingegaan om de in computerbestanden opgeslagen informatie in onderlinge samenhang te bezien met de rittenstaten. Het Hof is van oordeel dat de controlerende ambtenaar en de Inspecteur zich ten onrechte hebben beperkt tot de rittenstaten en ten onrechte het door belanghebbende overige aangevoerde bewijs hebben veronachtzaamd. Dit klemt te meer omdat belanghebbende vrij is in diens keuze om het vereiste bewijs te leveren.

Met hetgeen belanghebbende heeft verstrekt, dan wel heeft willen verstrekken, wordt belanghebbende geacht voldoende te hebben aangevoerd om zich van zijn bewijsopdracht te kwijten.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag.

Gerelateerde artikelen