Hoe zinvol is sparen in crisistijd?
Daarbij keek Allianz niet enkel naar de hoeveelheid spaargeld, maar ook naar het effect van beleggingsinkomsten en waardestijgingen – het impliciete rendement op financiële activa – vóór, tijdens en na de crisis.
Waardestijgingen omhoog, spaargelden omlaag
Het groeitempo liep de afgelopen 5 jaar terug tegen de achtergrond van het extreme monetaire beleid (2012-2016) vergeleken met de jaren vóór de crisis (2003-2007). De neergang was echter minder uitgesproken dan verwacht: de gemiddelde jaarlijkse vermogensgroei per hoofd van de bevolking in de onderzochte landen daalde van 5,3 naar 3,7%. Tegelijkertijd deden zich aanzienlijke veranderingen voor in de aanjagers van vermogensgroei – spaargelden en waardestijgingen. Waar deze aanjagers bijna 50% hoger lagen dan vóór de crisis, werd per hoofd van de bevolking ruim 40% minder gespaard: 1060 euro per jaar in de laatste 5 jaar.
Deze trend is in alle onderzochte landen zichtbaar, met uitzondering van Duitsland – de wereldkampioen sparen – waar huishoudens juist een derde meer gingen sparen. Het mag geen verrassing zijn dat de grootste spaarterugval zich voordeed bij Italiaanse, Spaanse en Portugese huishoudens; de afgelopen 5 jaar lag de opbouw van financiële activa in deze landen tussen de 80 en 90% lager dan in de jaren vóór de crisis. De oorzaak hiervan is de ernstige economische crisis, die huishoudens niet alleen dwong om minder te gaan sparen, maar in sommige gevallen zelfs leidde tot verkoop van financiële investeringen.
In Nederland kwamen de jaarlijkse hoofdelijke gezinsbesparingen met 1350 euro ruim een derde lager uit dan vóór de crisis. Gemiddeld genomen namen waardestijgingen echter een grote vlucht in vergelijking met de jaren vóór de crisis, en wel van 540 naar 4990 euro per hoofd van de bevolking. En zelfs tijdens de crisisjaren wisten Nederlandse huishoudens bovengemiddelde waardestijgingen te behalen: dankzij de dalende rentevoeten steeg de waarde van obligaties in de beleggingscategorie 'verzekeringspolissen en pensioenen' aanzienlijk.
"De crisis heeft tot een omslag in het Europese spaargedrag geleid,” merkt Michael Heise, Chief Economist van Allianz, op. “Over de hele linie leggen huishoudens aanzienlijk minder geld opzij. Tegelijkertijd profiteren zij van stijgende vermogensprijzen als gevolg van de lage rente. Met andere woorden: in veel gevallen vervangt het monetaire beleid van de ECB de spaarinspanningen van huishoudens.”
Waar geld werkt voor spaarders en vice versa
Om hun spaardoelen te bereiken, kunnen huishoudens hun beleggingen of arbeidsinkomen inzetten. Het inkomen uit beleggingen is in de loop der tijd in alle landen relatief stabiel gebleven: de niet-aflatende rentedaling werd namelijk grotendeels gecompenseerd door de met twee derde toegenomen activawaarde.
Wel zijn er duidelijke verschillen te zien met betrekking tot het 'echte' sparen, het sparen van arbeidsinkomen, zowel tussen landen onderling als per onderzochte periode. Behalve in Nederland gebruikten huishoudens in alle landen niet alleen hun inkomen uit beleggingen, maar ook een deel van hun inkomen uit arbeid om in de periode van 2003 tot 2007 te sparen, gemiddeld bijna 400 euro per persoon per jaar. Sinds 2012 heeft inkomen uit arbeid dat opzij is gezet alleen in Duitsland (700 euro) en Oostenrijk (230 euro) bijgedragen aan vermogensopbouw; in Duitsland is dit bedrag verdubbeld ten opzichte van de jaren vóór de crisis. In alle andere landen werden spaargelden echter uitsluitend gefinancierd door herbelegde beleggingsinkomsten – die ook een aanvulling op het arbeidsinkomen vormden – met een orde van grootte van 700 euro per persoon per jaar. In Nederland kwam dit bedrag uit op 1400 euro per persoon per jaar.
Geen risico, geen rendement
Het in aanzienlijke mate sparen van arbeidsinkomen kan als tegenwicht dienen voor lage vermogensrendementen. Hiermee wordt dus een gebrek aan beleggingsinkomsten en waardeveranderingen gecompenseerd. De gegevens ondersteunen dit: in de jaren van extreem monetair beleid lieten Duitsland en Oostenrijk de laagste vermogensrendementen zien, namelijk respectievelijk 3,4% en 2,6%. Het enige andere land dat zo slecht presteerde, was Portugal (3,2). Dat is veroorzaakt door de negatieve performance op de binnenlandse aandelenmarkt.
In Duitsland en Oostenrijk zijn de ondermaatse vermogensrendementen daarentegen te wijten aan de portefeuillemix, met een (overmatig) groot aandeel banktegoeden en verwaarlozing van beursgenoteerde aandelen. “De magere rendementen van Duitse huishoudens – ondanks toenemende spaarinspanningen – spreken boekdelen: in tijden van buitengewoon lage rentevoeten zullen spaarders zich brutaler moeten opstellen,” aldus Kathrin Brandmeir, medeauteur van het onderzoek. “Als men geen afscheid neemt van het laagrentende bankboekje en niet voor risicovollere beleggingsproducten gaat, blijven hogere rendementen voor een duurzame vermogensgroei simpelweg buiten bereik.”
Finse huishoudens geven het goede voorbeeld: Zij hebben van alle landen het hoogste rendement weten te behalen (7,9% in de afgelopen 5 jaar), en beleggen het meest in aandelen: in 2016 bestond hun portefeuille voor ruim een derde uit aandelen; in Oostenrijk en Duitsland waren aandelen slechts goed voor respectievelijk 4,7% en 6,8% van de financiële activa. Niet alleen in Finland, maar ook in Nederland was het resultaat indrukwekkend: met een rendement van 6,4% eindigden Nederlandse huishoudens op de 2e plaats van alle onderzochte landen. Hoewel aandelen slechts 7,2% van de portefeuille uitmaakten, wisten huishoudens indirect deel te nemen aan de positieve ontwikkelingen op de kapitaalmarkt door hun hoge aandeel pensioenvermogen.
Vergeleken met de jaren vóór de crisis daalde het gemiddelde vermogensrendement in de onderzochte landen slechts met een half procentpunt naar 4,8% – als gevolg van meer significante waardestijgingen. Als we daarnaast rekening houden met de inflatie lag dit met 3,7% zelfs een half procentpunt hoger in de afgelopen 5 jaar. Opnieuw staan de Finse (6,6%) en Nederlandse (5,2%) huishoudens boven aan de ranglijst.
De achterhoede wordt gevormd door spaarders uit Duitsland, Portugal en Oostenrijk, met gemiddelde reële rendementen van respectievelijk 2,4, 2,3 en 1,0%. Zelfs huishoudens in het door de crisis geplaagde Spanje wisten een aanzienlijk hoger rendement van 4,9% te behalen, ondanks lagere spaarinspanningen. “De Duitsers sparen veel, maar zonder veel succes,” merkt Brandmeir op. “De mate waarmee vermogensprijzen stijgen, maakt het verschil qua rendement.”
Samengevat: financiële activa kunnen ook bij lage rentevoeten toenemen. Dit kan op twee manieren: spaarders realiseren ofwel hogere rendementen door hun beleggingsgedrag meer op de kapitaalmarkten te richten (de Fins-Nederlandse benadering), ofwel zij beperken hun consumptie en injecteren meer arbeidsinkomen in sparen (de Duits-Oostenrijkse strategie).
Ontwikkeling van rendementen op financiële activa sinds 2003