Herwaardering landbouwgronden niet in strijd met goed koopmansgebruik

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij inbreng van landbouwgrond in een maatschap of vof volledige herwaardering mogelijk blijft. Verder oordeelde de Hoge Raad dat de ondergrond van gebouwen, los van het gebouw zelf (de opstal), herwaardeerd mag worden met toepassing van de landbouwvrijstelling.

Belanghebbende drijft vanaf 2001 tezamen met haar echtgenoot in maatschapsvorm een melkveebedrijf. In 2009 is de maatschap omgezet in een vof, ter gelegenheid waarvan de zoon is toegetreden als vennoot. Belanghebbende heeft haar belang in cultuurgronden en ondergrond in de vof gebracht tegen creditering van een waarde die hoger is dan de boekwaarde maar lager is dan de waarde ervan in het economische verkeer en onder voorbehoud van het verschil.

Een zodanige bepaling van de inbrengwaarde heeft volgens de Hoge Raad geen verder gevolg dan dat daarmee voor de daarbij betrokken partijen het bedrag van die inbrengwaarde komt vast te staan of kan worden bepaald, maar kan niet beslissend zijn voor de toepassing van de landbouwvrijstelling.

Dit geldt zowel voor de boekwinst die is behaald ter zake van het aan de zoon overgedragen belang bij de in de vof ingebrachte zaken als voor de boekwinst die belanghebbende heeft behaald ter zake van een door haar doorgevoerde herwaardering van het door haar behouden belang bij die zaken tot het daaraan toe te rekenen deel van de inbrengwaarde.

Herwaardering van landbouwgronden is in dit geval niet in strijd met goed koopmansgebruik, aangezien de inbrengwaarde waarop de herwaardering is gebaseerd ook betekenis heeft voor de vennootschappelijke verhoudingen. In het licht van het voorgaande heeft Rechtbank Noord-Nederland onjuiste oordelen gegeven, aldus de Hoge Raad. Het door de staatssecretaris ingestelde cassatieberoep is in zoverre gegrond.

Het betoog van de staatssecretaris dat het door partijen gemaakte voorbehoud van stille reserves op de ondergrond naar evenredigheid aan de opstal en ondergrond moet worden toegerekend, wordt door de Hoge Raad verworpen.

De omstandigheid dat de opstal en de ondergrond één bedrijfsmiddel vormen bewerkstelligt niet dat een deel van de in de opstal begrepen stille reserve als gerealiseerd moet worden beschouwd. Die omstandigheid is voor de vennootschappelijke verhoudingen niet van belang. Het oordeel van de Rechtbank geeft in zoverre derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

De Hoge Raad verwijst de zaak naar Rechtbank Gelderland.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen