Helft kunstenaars had inkomen onder de 30.000 euro
Dit blijkt uit onderzoek van het CBS voor de Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen 2017, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Kunstenaars behoren tot de werkenden op het hoogste beroepsniveau. Hun persoonlijk bruto jaarinkomen ligt vaker in de laagste inkomensklasse dan dat van andere werkenden op het hoogste beroepsniveau. Maar 17 procent van de werkenden met het hoogste beroepsniveau viel in de laagste inkomensklasse, van de kunstenaars is dat 52 procent.
Bijna de helft van de werkenden op het hoogste beroepsniveau verdiende minimaal 60.000 euro. Bij kunstenaars gold dit voor 15 procent. In de overige creatieve beroepen, waaronder stedenbouwkundigen en journalisten, was de inkomensverdeling nagenoeg gelijk aan die van alle werkenden. Het modale inkomen was 35.000 euro in 2014.
Op huishoudensniveau zijn de inkomensverschillen kleiner. Zo blijkt uit het CBS-onderzoek dat de koopkracht van de huishoudens waar kunstenaars deel van uitmaken bijna gelijk is aan dat van alle werkenden.
In de jaren 2013–2015 behoorden gemiddeld 8,1 miljoen personen van 15 tot 65 jaar tot de werkzame beroepsbevolking, onder wie 141.000 kunstenaars. Het aantal kunstenaars nam ten opzichte van de jaren 2010–2012 toe met 12 procent, terwijl de werkzame beroepsbevolking kromp met 0,9 procent.
Kunstenaars vaker dan gemiddeld afhankelijk van uitkering
Kunstenaars hebben vaker dan andere werkenden een laag bruto jaarinkomen. Ook zijn ze iets vaker afhankelijk van een bijstands-, werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Onder kunstenaars lag dit aandeel op 6,4 procent, bij de totale werkzame beroepsbevolking op 4,4 procent. Bij werkenden op het hoogste beroepsniveau was het aandeel met een uitkering bijna drie keer zo laag als voor kunstenaars (2,4 procent).
Zo’n 2,8 procent van de kunstenaars had een werkloosheidsuitkering, 2,1 procent een arbeidsongeschiktheidsuitkering en 1,4 procent een bijstandsuitkering. Onder kunstenaars was het aandeel met een bijstandsuitkering ongeveer twee keer zo groot als onder alle werkenden (0,7 procent).