Geen vrijstelling omzetbelasting voor vermogensbeheerdiensten
Een fiscale eenheid is vermogensbeheerder. Zij biedt onder meer een product aan dat verschillende beleggingsprofielen kent. De vermogensbeheerder maakt in verband met de door de Wft vereiste vermogensscheiding gebruik van een zogenoemde beleggersgiro en heeft daartoe een stichting opgericht.
Voor de diensten met betrekking tot het product brengt de vermogensbeheerder een vaste vergoeding (management fee) in rekening en een resultaatafhankelijke vergoeding (performance fee). In geschil is of de vermogensbeheerder ter zake van de vermogensbeheerdiensten omzetbelasting is verschuldigd. Volgens de vermogensbeheerder is sprake van een vergoeding voor het beheer van ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens waarop de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter i, ten derde, Wet OB 1968 van toepassing is.
Rechtbank Noord-Holland is het daar niet mee eens. De vermogensbeheerder verricht haar beheersactiviteiten ten behoeve van individuele cliënten op basis van hun individuele beleggingsprofiel. De vrijstelling is niet van toepassing.
Dat de hoogte van een deel van de vergoeding voor de vermogensbeheerdiensten, te weten de performance fee, afhankelijk is van het resultaat van de beleggingen en het aldus vooraf onzeker is of dat deel zal worden ontvangen, maakt niet dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen dat deel van de vergoeding en de vermogensbeheerdiensten.
Het beroep van de vermogensbeheerder, voor wat betreft de performance fee, op het Baštová-arrest treft geen doel (HvJ; C-432/15, ECLI:EU:C:2016:855).
De Rechtbank acht wel sprake van overschrijding van de redelijke termijn en kent een immateriële schadevergoeding toe.
(Bron: Fiscanet)