Geen voor de Rechtbank op te vullen leemte in de belastingwetgeving

Eiser heeft suppletieaangiften omzetbelasting ingediend die de Inspecteur heeft aangemerkt als (te laat) ingediende bezwaarschriften tegen een eerder ingediende aangifte (2012) en een naheffingsaanslag omzetbelasting (2013).

Bij Rechtbank Noord-Holland stelt eiser, onder verwijzing naar artikel 10a AWR, dat de suppletieaangiften ten onrechte zijn aangemerkt als bezwaarschriften omdat uit die bepaling kan worden afgeleid dat op een suppletieaangifte moet worden beslist bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Dat dit in de belastingwetgeving nergens expliciet is bepaald, is volgens eiser een wettelijk leemte die de Rechtbank moet opvullen door de Inspecteur opdracht te geven alsnog bij voor bezwaar vatbare beschikking te beslissen op de suppletieaangiften. Eiser heeft in dat kader gewezen op HR 14 juli 2000, 34578, CLI:NL:HR:2000:AA6508.

De Rechtbank oordeelt echter dat artikel 10a AWR slechts een informatieverplichting behelst voor de belastingplichtige waarbij in geval van niet nakoming daarvan een boete kan worden opgelegd. De wettekst bevat geen aanwijzingen voor de Inspecteur over de wijze waarop hij op dergelijke informatieverstrekking dient de reageren. Noch uit de wettekst noch uit de parlementaire stukken blijkt dat met de invoering van deze informatieverplichting is beoogd een wijziging te brengen in het stelsel van rechtsbescherming dan wel dat op de informatieverstrekking door een belastingplichtige zou worden beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Anders dan in het door eiser aangehaalde arrest is volgens de Rechtbank geen sprake van een situatie waarin de toegang tot de rechter onvoldoende is gewaarborgd.

 

(Bron: Fiscanet)

 

Gerelateerde artikelen