Geen navorderingsbevoegdheid voor nalatenschap die is vrijgevallen vóór 1985
H is in 1982 overleden. De erfgenamen (X en haar drie kinderen) hebben in de aangifte successierecht alleen opgave gedaan van Nederlands vermogen. Op 1 februari 2012 is in het kader van een verklaring vrijwillige verbetering gemeld dat erflater ten tijde van zijn overlijden beschikte over buitenlands vermogen. Na diverse correspondentie en overleg is aan X (en de kinderen) een navorderingsaanslag in het successierecht opgelegd. In geschil is of de navorderingsaanslag met toepassing van artikel 66, lid 3, SW 1956 kon worden opgelegd.
Volgens Rechtbank Noord-Holland is de bevoegdheid tot navordering in 1994 verjaard, ervan uitgaande dat de akte van overlijden in 1982 in het register is ingeschreven. De wetgever heeft geen terugwerkende kracht toegekend aan artikel 66, lid 3, SW 1956 voor gevallen waarin de navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 reeds was komen te vervallen. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag vernietigd.
In hoger beroep heeft de Inspecteur zijn primaire standpunt over de bevoegdheid tot navorderen laten vallen onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017, 16/03506, ECLI:NL:HR:2017:356.
De Inspecteur heeft subsidiair gesteld dat op overlijdensgevallen van vóór 1985 (zoals het onderhavige) de wettekst die gold tot 1985 van toepassing is gebleven. Op grond van het toenmalige artikel 66, lid 1, aanhef en onder 7°, SW 1956 is er in het geval van een onvolledige of onjuiste aangifte pas sprake van verjaring voor het opleggen van een navorderingsaanslag na vijf jaren, te rekenen vanaf de dag, waarop bedoelde onjuistheid of onvolledigheid ter kennis van de Inspecteur is gekomen. De onderhavige navorderingsaanslag is ruim binnen die termijn van vijf jaren opgelegd en daarom rechtsgeldig, aldus de Inspecteur.
Het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017 geeft de Inspecteur geen aanleiding om zijn subsidiaire standpunt in te trekken. Naar de mening van de Inspecteur bevat dat arrest nog geen beslissing op dit punt; in de desbetreffende casus ging het om een nalatenschap die was vrijgevallen in 1998.
Hof Amsterdam acht deze zienswijze van de Inspecteur onjuist. De Rechtbank heeft volgens het Hof terecht geoordeeld dat naar de stand van het recht voorafgaande aan de invoering van de huidige onbeperkte navorderingstermijn per 1 januari 2012, de bevoegdheid tot navorderen was vervallen. Gelet hierop heeft de Rechtbank terecht de onderhavige navorderingsaanslag vernietigd.
Het Hof beslist verder dat X geen recht heeft op een schadevergoeding vanwege gederfde (rente-) inkomsten, een integrale proceskostenvergoeding en een vergoeding van immateriële schade (behoudens het door de Rechtbank toegekende bedrag van € 500).
(Bron: Fiscanet)