Geen cassatie in zaak ‘aftrek wegens uitgaven voor onderhoudsverplichtingen’
Het oordeel van het Hof (ECLI:NL:GHARL:2017:6972) is volgens de staatssecretaris voldoende gemotiveerd en het berust verder op een waardering van de bewijsmiddelen welke, als overwegend van feitelijke aard, aan het Hof is voorbehouden en in cassatie niet op begrijpelijkheid kan worden getoetst.
De casus is als volgt:
X en zijn echtgenote A leven duurzaam gescheiden. A woont in Duitsland. X is in 2011 werkloos geraakt. X en A hebben gelet op de gewijzigde financiële situatie van X afgesproken dat de vaste maandelijkse bijdrage van € 200 per 1 juli 2011 niet meer zou worden betaald, maar dat betalingen zouden worden gedaan voor zover de financiën van X dit toelieten. X heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 aanspraak gemaakt op persoonsgebonden aftrek wegens onderhoudsverplichtingen aan A. X heeft in reactie op een vragenbrief van de Inspecteur een verklaring van A en kopieën van bankafschriften overgelegd. Het afgetrokken bedrag van € 2.210 is in de verklaring van A als volgt gespecificeerd:
7 februari 2014 Bijdrage auto/geld nodig: € 350;
27 februari 2014 Geld meegegeven: € 900;
27 februari 2014 Bijdrage auto: € 100;
20 mei 2014 Alimentatie en dergelijke: € 360;
11 juni 2014 Alimentatie en dergelijke: € 500.
De drie laatstgenoemde bedragen zijn per bank aan A betaald. X heeft verklaard dat hij de andere bedragen contant heeft meegegeven. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een juridisch afdwingbare verplichting alsmede dat er geen sprake is van periodieke uitkeringen. Hof Arnhem-Leeuwarden volgt dit standpunt niet. Op grond van het familierecht (artikel 1:81 BW) blijft een juridisch afdwingbare zorgverplichting bestaan nadat echtgenoten duurzaam gescheiden zijn gaan leven. X en A hebben derhalve over en weer rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen. Vervolgens leidt het Hof uit de verklaring van X af dat weliswaar sprake is van onregelmatige uitkeringen en verstrekkingen, maar wel van periodieke. Ten slotte acht het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake is geweest van contante betalingen door X aan A. X heeft recht op een aftrek van € 2.210.
(Bron: Fiscanet)