Fiscalisten hekelen zwaktes Fiscale Verzamelwet 2026

Alarm over ruime formulering van de aftrekbeperking van zakelijke kosten.

Ondanks een algehele positieve indruk over het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2026 signaleert het RB (Register Belastingadviseurs) een aantal zwakke punten die gerepareerd moeten worden. In dit wetsvoorstel wordt een groot aantal, veelal technische, maatregelen voorgesteld.

Zo vraagt het RB aandacht voor de ruime formulering van de aftrekbeperking van zakelijke kosten (artikel 3.15 van de Wet IB 2001 en artikel 8, lid 5, van de Wet op de Vpb 1969).

Daarnaast wijst de fiscalistenkoepel oop het gebrak aan onderbouwing voor het verschil in aftrekpercentage voor gemengde kosten: 73,5 procent in artikel 8, lid 5, van de Wet Vpb 1969 tegenover 80 procent in de Wet IB 2001.

Ook zet het RB vraagtekens bij de beperking van de bezwaarmogelijkheden ten aanzien van niet verrekende belasting in de vennootschapsbelasting worden beperkt, terwijl de noodzakelijke beleidsaanpassingen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht nog niet zijn afgerond.

Daarnaast uit het RB bezwaren tegen de technische uitwerking van het voorstel om de uiterste ingangsdatum van de lijfrenteverzekering, lijfrenterekening en het lijfrentebeleggingsrecht gelijk te trekken.

Het advies wordt gedaan om de huidige formulering van artikel 3.133 van de Wet inkomstenbelasting 2001 te handhaven, waarbij het begrip ‘vastgesteld’ wordt behouden in plaats van ‘uitgekeerd’. Dit kan desgewenst worden gecombineerd met de voorwaarde van een eerste feitelijke uitkering vóór 1 april van het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd plus zeven jaar wordt bereikt.

Ten aanzien van het voornemen om bestaand beleid te codificeren met betrekking tot lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten bij een verdeling in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, vraagt het RB aandacht voor de wijze waarop de huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld.

Het RB gaat ervan uit dat partijen vrij zijn om de lijfrente in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap volledig toe te rekenen aan de nalatenschap, dan wel volledig aan de langstlevende echtgenoot.  “Immers, zonder die mogelijkheid zou de voorgestelde wettekst slechts deels effectief kunnen zijn, namelijk alleen voor dat deel van de bancaire lijfrente dat krachtens het huwelijksvermogensrecht tot de nalatenschap is gaan behoren”, zo schrijft de fiscalistenkoepel.

Gerelateerde artikelen