Fiets van de zaak aantrekkelijker
Het ministerie van Financiën gaat de administratieve lasten die komen bij een fiets van de zaak verlichten. Daarmee hoopt de overheid het gebruik van de fiets in woon-werkverkeer verder te stimuleren.
In een brief aan de Tweede Kamer heeft Marnix van Rij, staatssecretaris van Financiën aangekondigd een aantal zaken ten aanzien van de fiets van de zaak te vereenvoudigen.
De per 2020 geïntroduceerde ‘fietsregeling’ voor de (elektrische) fiets van de zaak is op verzoek van de sector ingevoerd. Deze fietsregeling houdt in dat een forfaitaire bijtelling van 7% van de waarde (inclusief omzetbelasting) van de fiets geldt als de werkgever mede voor privégebruik een fiets ter beschikking stelt aan een werknemer. De bijtelling wordt bij het loon geteld. Als er sprake is van woonwerkverkeer dan wordt de fiets geacht in ieder geval ter beschikking te zijn gesteld voor privégebruik. De bijtelling is alleen aan de orde voor zover dit meer is dan een eigen bijdrage van de werknemer voor privégebruik. “Wanneer de werknemer voor het woon-werkverkeer enkel gebruik maakt van de fiets van de zaak verloopt dit administratief goed. De sector is dan ook positief over de fietsregeling, maar heeft in de overleggen wel de aandacht gevraagd voor de administratieve lasten in situaties waarin de werknemer ook bijvoorbeeld met de eigen auto een paar dagen per week naar het werk komt,” aldus Van Rij.
Uit de overleggen blijkt namelijk dat de administratieve lasten oplopen als de werkgever niet enkel een fiets van de zaak aanbiedt, maar daarnaast ook een (vaste) onbelaste reiskostenvergoeding verstrekt voor het reizen met een privévervoermiddel. Voor een vaste onbelaste kilometervergoeding moet de werkgever namelijk aannemelijk maken hoeveel dagen een werknemer doorgaans of ‘in de regel’ reist naar een vaste plaats van werkzaamheden. In de praktijk betekent dit dat werkgevers, soms op omslachtige wijze, nauwkeurig bijhouden hoe iemand naar het werk is gekomen. “Waar gebruik wordt gemaakt van verschillende vervoersmiddelen, in het bijzonder als de één ter beschikking is gesteld en de ander privé is, ontstaat de last om dit goed uit te werken en te monitoren. Tegelijkertijd is het ook niet wenselijk dat werkgevers dusdanig veel moeite hebben met de bewijslast dat ze besluiten in het geheel geen fiets van de zaak aan te bieden,” stelt Van Rij.
Om de bewijslast bij een vaste reiskostenvergoeding voor een privévervoermiddel te vereenvoudigen wordt de mogelijkheid geboden om werkgever en werknemer individueel afspraken te laten maken over hoeveel dagen per week met de eigen auto wordt gereisd en hoeveel dagen per week met de fiets van de zaak wordt gereisd. Deze afspraken kunnen vervolgens de basis vormen voor de vaststelling van een (vaste) onbelaste reiskostenvergoeding mits de afspraken zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en voldoende realiteitswaarde hebben. Een incidentele afwijking van deze afspraak hoeft ook niet te leiden tot een aanpassing van de vergoeding.
De vereenvoudiging wordt opgenomen in de volgende uitgave van het Handboek Loonheffingen.