Fictieve verkrijging erfbelasting door waardestijging aandelen als gevolg van overlijden

In mei 2015 is geconstateerd dat erflaatster ongeneeslijk ziek was en nog enkele maanden te leven had. Op 31 juli 2015 is zij overleden. De zoon van erflaatster (verder X; erfgenaam) is enig aandeelhouder van de vennootschap van waaruit erflaatster een lijfrente-uitkering ontving.

In geschil is of de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag terecht een fictieve verkrijging ter waarde van € 218.228 op grond van artikel 13a SW 1956 in aanmerking heeft genomen.

Rechtbank Den Haag is met X van oordeel dat als gevolg van de plotsklaps gewijzigde (korte) levensverwachting van erflaatster de waarde van de aandelen geacht kan worden te zijn gestegen omstreeks mei 2015. Een derde zal immers in geval van een overname van de aandelen op dat moment met die omstandigheid en de invloed daarvan op de waarde van de lijfrenteverplichting, rekening houden. Daarmee is echter niet gezegd dat artikel 13a SW 1956 geen toepassing kan vinden in het onderhavige geval. Blijkens de letterlijke tekst van dit artikel gaat het immers om de waardestijging ‘door overlijden’, wat betekent ‘als gevolg van overlijden’. Het gaat dus om het direct dan wel indirect oorzakelijk verband tussen het overlijden van erflaatster en de waardestijging van de aandelen. Het tijdstip van overlijden vormt in dit verband – anders dan X voorstaat – geen criterium.

Ten aanzien van erflaatsters overlijden is aldus sprake van een fictieve verkrijging als bedoeld in artikel 13a SW 1956. Gegeven dat oordeel is dan niet in geschil dat de waardestijging € 218.228 bedraagt, overeenkomend met het bedrag van de lijfrenteverplichting dat vrijvalt vanwege het overlijden.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen