Europese Hof van de Rechten van de Mens: crisisheffing was terecht
Drie Nederlandse organisaties hebben gezamenlijk de crisisheffing bij het EHRM aangevochten. Het betreft tweemaal een BV van een directeur-grootaandeelhouder en daarnaast een voetbalclub. Het EHRM heeft in één uitspraak beslist voor alle drie organisaties.
De organisaties betogen voor het EHRM dat de crisisheffing in strijd was met art. 1 Eerste Protocol EVRM (het recht op ongestoord genot van eigendom) vanwege de terugwerkende kracht in de regeling. Deze kon volgens de partijen niet worden gerechtvaardigd door uitsluitend budgettaire belangen. Zij voeren daarnaast aan dat de crisisheffing zonder oog voor mogelijke individuele moeilijkheden is opgelegd, zich richtte op een onverantwoord kleine groep van werkgevers, en disproportioneel was gezien de opbrengst van de maatregel in verhouding tot het totaal aan extra inkomsten dat de Nederlandse Staat nodig had om het begrotingstekort terug te dringen. De opbrengst van de crisisheffing werd namelijk begroot op 500 miljoen euro, waar in totaal 12,4 miljard euro nodig was om het begrotingstekort voor 2013 voldoende te verminderen. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, wijst het EHRM deze klachten af. Ook het beroep op discriminatie (art. 14 EVRM) wordt afgewezen.
Met de uitspraak wordt bevestigd dat de fiscale wetgever een ruime marge van handelen heeft, en dat aan de proportionaliteit van deze wetgeving geen strenge eisen worden gesteld. Het Hof plaatst de maatregel van de crisisheffing in een bredere context en verwijst naar de financiële maatregelen die andere Europese staten in dezelfde periode hebben genomen. Deze maatregelen waren soms veel ingrijpender voor de getroffen individuen of organisaties dan de crisisheffing, maar zij waren volgens eerdere uitspraken van het EHRM niet in strijd met art. 1 EP EVRM.
De Belastingdienst zal nu overgaan tot het afwijzen van de bezwaarschriften van werkgevers die zich met een vaststellingsovereenkomst hebben aangesloten bij de proefprocedures.