‘Europese Commissie moet doortastender optreden bij dienstenrichtlijn’
Hoewel de eengemaakte markt voor goederen goed is ontwikkeld, wordt algemeen erkend dat de dienstenmarkt haar volledige potentieel nog niet heeft gerealiseerd. De dienstenrichtlijn moest de transparantie vergroten en moest aan- en verkoop van diensten voor bedrijven en consumenten gemakkelijker maken. Maar enkele jaren na de uiterste termijn voor de tenuitvoerlegging is er nog steeds sprake van belemmeringen.
De dienstenrichtlijn heeft betrekking op activiteiten die goed zijn voor ca. 46% van het bbp van de EU en had belemmeringen voor de grensoverschrijdende handel in diensten moeten wegnemen. 2009 was de uiterste termijn voor de omzetting van de richtlijn, maar volgens een verslag van de Commissie uit 2013 heeft Europa zijn ambities voor de volledige liberalisering van de handel op dit gebied nog niet waargemaakt.
“De belangen van de Europese consumenten of dienstverleners worden door de Europese Commissie onvoldoende beschermd”, aldus Neven Mates, het voor dit verslag verantwoordelijke lid van de Europese Rekenkamer. “Zij is weinig genegen om gerechtelijke procedures in te stellen, ten dele vanwege de duur daarvan, maar ook vanwege het gebrek aan vertrouwen in de wetgeving.”
De controleurs bezochten zeven lidstaten: Nederland, Portugal, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Duitsland en Slowakije. Zij constateerden het volgende:
• De Commissie heeft de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving ondersteund en gemonitord, maar ondanks de termijn van drie jaar hadden de meeste lidstaten deze niet tijdig omgezet.
• De wederzijdse beoordelingsronde en de prestatietests toonden aan dat een aanzienlijk aantal hindernissen nog steeds bestond. Dit heeft geleid tot verdere wetgevingsvoorstellen, maar de Commissie had een beter gebruik kunnen maken van de resultaten.
• Landenspecifieke aanbevelingen kenden een beperkt success.
• De Commissie en de lidstaten waren nog niet begonnen met de verzameling van gegevens over de handel in diensten die onder de richtlijn vallen.
• De oprichting van onestopshops liep vertraging op en de kwaliteit ervan verschilde per lidstaat. Informatie hierover was moeilijk te vinden en er was weinig bekendheid bij bedrijven.
• Maatregelen zoals Solvit en EU-Pilot leverden niet de snelle resultaten op die werden gevraagd door zowel ondernemingen als afnemers van diensten.
• Het ontbreken van transparantie met betrekking tot de procedures van de EU-pilot voor de aanpak van kwesties in verband met de dienstenrichtlijn was niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke rechtspraktijk en het creëren van bewustzijn bij het publiek, evenmin als de praktijk waarbij gemotiveerde adviezen na afloop van de inbreukprocedures niet werden gepubliceerd.
• De Commissie was terughoudend bij het gebruik van inbreukprocedures en had slechts één zaak verwezen naar het Europees Hof van Justitie.
Volgens de door de Commissie verstrekte gegevens bedroeg de gemiddelde duur van de inbreukprocedures die betrekking hadden op de richtlijn 19,6 maanden.
Volgens de controleurs kostte het de Commissie in één geval na vaststelling van het probleem 16 maanden om de administratieve brief naar een lidstaat te zenden en nog eens zes maanden om de EU-Pilot-zaak in te leiden. In het geval van een andere lidstaat kostte het de Commissie na ontvangst van een klacht bijna 20 maanden om de EU-Pilot-zaak te openen.