Crisisheffing: wel of niet excessief?
Op dit moment lopen verschillende (proef)procedures bij diverse rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad in Nederland. Hierin worden de algemene rechtsvragen die betrekking hebben op het al dan niet in strijd zijn van de crisisheffing met het (Europese) recht uitgeprocedeerd.
Een van die rechtsvragen is de vraag of de heffing een buitensporige last (‘individual excessive burden’) voor belastingplichtige vormt. Die omstandigheid zou in strijd zijn met artikel 1 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens. Dit artikel zegt over het recht op eigendom dat overheden weliswaar het recht hebben belastingen te heffen, maar dat die belastingheffing op redelijke gronden gebaseerd moet zijn. Tegen de crisisheffing wordt nu ingebracht dat het in individuele en specifieke gevallen leidt tot excessieve en disproportionele lasten
In een onlangs door de Rechtbank Den Haag gewezen arrest kwam deze rechtsvraag aan de orde. Het draaide hier onder meer om de vraag aan welke financiële grootheden je de last moet relateren om te kunnen oordelen of deze last excessief en disproportioneel is. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat de aan hem opgelegde crisisheffing een buitensporige last vormde, omdat de totale eindheffing op groepsniveau meer bedroeg dan de resultaten op groepsniveau over de jaren 2010 tot en met 2012 (bij elkaar opgeteld).
De rechtbank zet voor zijn beoordeling van de ‘excessive burden’ het bedrag van de crisisheffing echter niet af tegen de resultaten van de groep over een periode van drie jaar af, maar tegen het totale groepsvermogen en de totale groepskosten van het jaar waarin de belasting is verschuldigd (2013). In het geval van deze werkgever(s) tezamen bedroeg de crisisheffing ‘slechts’ 0,29% van de totale groepskosten. Naar de mening van de rechtbank was er daarom geen sprake is van een buitensporige last voor de groep als geheel.
Mr. P.S. Hofmeister, Van Oppen & Partners accountants en belastingadviseurs BV (www.vanoppenenpartners.nl)