College van Beroep: vrijspraak RA van de Belastingdienst

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven stelt dat de toetsingsmaatstaf voor een accountant die als opsporingsambtenaar werkt, vergelijkbaar is met die voor een gerechtelijk deskundige. Het College beoordeelt alleen of de RA bij het opstellen van het aanvangsproces-verbaal in strijd heeft gehandeld met de voor hem als accountant geldende gedrags- en beroepsregels.
Deze tuchtrechtelijke procedure was daarom bedoeld om de inhoud of wijze van totstandkoming van het aanvangsproces-verbaal opnieuw te onderzoeken. Het College ging niet in op de vraag of de fiscaal adviseur zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
De fiscaal adviseur wees op vier passages onjuistheden zouden bevatten. Maar het College constateerde dat de RA drie van die vier passages niet heeft gepresenteerd als eigen vaststelling, maar als citaten uit de dagvaarding in een civiele procedure tussen de fiscaal adviseur en een van zijn klanten. De vierde passage bevat volgens de belastingadviseur het onterechte verwijt dat hij persoonlijk vennootschappen op Cyprus zou hebben opgericht. Het College merkt op dat de RA alleen heeft gesteld dat het in Cyprus oprichten van vennootschappen een belangrijk onderdeel vormde van het advies van de belastingadviseur aan zijn klant over de te volgen constructie.
Volgens het College had de RA voldoende aanknopingspunten voor de inhoud van het proces-verbaal. Hij heeft geen onjuiste of misleidende informatie verstrekt. Bij het opstellen van het proces-verbaal heeft hij dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het college verklaart daarom de klacht van de fiscaal adviseur ongegrond.